NL082.01 Frana
Ontwerp 2025 Ott
N. Op Alle Burgen 3
2. Frana en de Mágí
Frana’s Waarzegging
82.01 [082] Twee jaar later[1] kwam de Mágí zelf met een vloot van lichte vaartuigen om de Moeder van Texland te ontvoeren en de Lamp te roven. Deze schanddaad bedreef hij in een stormachtige winternacht, terwijl de wind loeide en hagel de ramen geselde. De uitkijk meende iets te horen en stak zijn bel aan, maar toen het licht vanuit de toren op het terrein viel, zag hij dat er al veel gewapende mannen over de burgwal waren gekomen. Hij luidde onmiddelijk de noodklok, maar het was te laat. Voor de verdediging gereed was stonden er wel tweeduizend man voor de poort, die werd geramd. Het werd dus een korte strijd en doordat onze manschappen niet goed voorbereid waren, kwamen ze allemaal om.
Terwijl iedereen opging in het krijgsgewoel, was een vuile Fin de slaapkamer van de Moeder binnengeslopen en wilde haar schenden. Maar zij weerde hem zo krachtig af, dat hij achterwaarts tegen de wand smakte. Toen hij weer op de been was, stak hij zijn zwaard in haar buik en zei: “Wil je mijn knuppel niet, dan krijg je mijn zwaard.”
Achter hem verscheen een schipper uit de Denemarken. Die nam zijn zwaard en spleet het hoofd van de Fin. Daaruit vloeide zwart bloed, waarboven een blauwe vlam zweefde. De Mágí liet de Moeder op [083] zijn schip verplegen.
Toen ze genoeg hersteld was om bijna te kunnen spreken, zei de Mágí dat hij haar mee zou nemen, maar dat ze haar Lamp en Famen zou behouden en dat ze een hoger aanzien zou krijgen dan ze ooit had gehad. Ook zei hij dat hij haar in aanwezigheid van zijn vorsten zou vragen, of hij meester zou worden over alle Frijas landen en volken. Hij voegde daaraan toe dat als ze dat niet zou bevestigen en beloven, hij haar een zeer pijnlijke dood zou laten sterven.
Toen hij daarna al zijn vorsten om haar ligplaats verzameld had, vroeg hij luid: “Frana, omdat u helderziend bent, wil ik dat u me zegt, of ik meester zal worden over alle landen en volken van Frija!” Frana deed alsof ze hem niet hoorde of zag.
Maar uiteindelijk opende ze haar lippen en sprak:
- Mijn ogen worden verduisterd, maar het andere licht daagt op in mijn ziel...
- Ja! Ik zie het... Hoort, Aarde, en deelt in mijn vreugde!
- Ten tijde van Aldland’s ondergang, stond de eerste spaak van het Joel op haar hoogste punt. Daarna is ze gaan afdalen en onze vrijheid volgde haar.
- Als er twee spaken, of tweeduizend jaar, zijn verlopen, dan zullen de zonen, die de vorsten en priesters in overspel bij het volk hebben geteeld, opstaan en tegen hun verwekkers getuigen. Zij allen zullen door moord bezwijken.
- Maar wat zij hebben verklaard zal beklijven en vruchtbaar blijken in de [084] harten van kloeke mensen, zoals goede zaden die in uw schoot werden gelegd.
- Nog duizend jaar zal de spaak dan nedergaan en al meer verzinken in duisternis en bloed, over u uitgestort door de belagers der vorsten en priesters. Daarna zal het morgenrood weer beginnen te gloren. Wanneer de valse vorsten en priesters dat zien, zullen ze samen de strijd aangaan met vrijheid. Maar vrijheid, liefde en eendracht zullen het volk in bescherming nemen en met het Joel rijzen uit de duistere poel van vuil en bloed. Het licht dat eerst slechts gloorde, zal dan van van een gloeiende tot een laaiende vlam worden. Dan zal het bloed van de slechten over uw lijf stromen, maar u mag dat niet tot zich nemen!
- Want uiteindelijk zullen de giftige dieren daarop azen en eraan sterven.
- Alle schijngeschiedenissen, die verzonnen zijn om de vorsten en priesters te prijzen, zullen aan vlammen worden gevoerd. Daarna zullen al uw kinderen in vrede leven.
Toen ze was uitgesproken, stortte ze in.
Maar de Mágí, die haar niet goed begrepen had, brulde: “Ik heb je gevraagd of ik meester zou worden over alle landen en volken van Frija en nu heb je iemand anders toegesproken!”
Frana kwam weer overeind, keek hem onbewogen aan en sprak:
- Binnen zeven etmalen zal [085] je ziel met de vleermuizen rond de graven dwalen en je lijk zal op de bodem van de zee liggen.
“Geen probleem,” zei de Mágí met verborgen woede, “zeg maar dat ik eraan kom”, en tegen één van zijn knechten: “Gooi dat mens overboord.”
Aldus was het einde van de laatste Moeder.[2]
Tot wraak roepen wij niet op. Die zal Tijd nemen. Maar duizendwerf duizendmaal roepen wij Frija na:
- Waak! Waak! Waak!
Noten
NL079.11 Denen ᐊ vorig/volgend ᐅ NL085.12 Medeasblik
In andere talen
Andere Nederlandse vertalingen
Hoofdstukken M, N en O: Ottema 1876 | Overwijn 1951