NL205.01 Askar
Ontwerp 2025 Ott
Z. Onbekende Opsteller: Tijdperk Askar
d. Askar en de Denen
205.01 [205] Zodra Askar van Reintja’s boodschappers vernam hoe de Jutters gezind waren, zond hij zijn eigen bodes naar de koning van Hals. Het schip waarmee de bodes gingen was volgeladen met sieraden voor Famen, waaronder ook een gouden schild, waarop een goed gelukte afbeelding van Askar was aangebracht. De bodes moesten namens hem de koning’s dochter Frethogunsta ten huwelijk vragen.
Frethogunsta kwam een jaar later naar Staveren, met in haar gevolg ook een Mágí, want de Jutters waren al geruime tijd bedorven.
Kort nadat Askar met Frethogunsta was getrouwd, werd er te Staveren een kerk gebouwd, waarin vreemde afgodsbeelden met goud doorweven bekleding werden geplaatst. Er werd ook beweerd dat Askar daar in het holst van de nacht met Frethogunsta voor knielde. Maar zoveel is zeker: de burg Stavia werd niet hersteld.
Reintja was al teruggekeerd en ging zich diep teleurgesteld beklagen bij Prontlik, de Moeder op Texland. Prontlik maakte er werk van en zond overal boodschappers naartoe met het bericht: Askar is vergiftigd door afgoderij. Askar deed alsof hij dat niet had gehoord, maar onverwacht kwam er een [206] vloot uit Hals naar Texland. Des nachts werden de Famen uit de burg gejaagd en des ochtends was er alleen nog een gloeiende hoop van over. Prontlik en Reintja doken bij mij onder. Later besefte ik dat dit mijn gewest in gevaar kon brengen. Daarom hebben we samen een list bedacht, waar we allemaal voordeel van zouden hebben. Lees hier wat we deden:
Midden in het kreupelbos ten oosten van Ljudwerde ligt onze vlucht- of verdedigingsburg, alleen bereikbaar door een doolhof van paden. In deze burg had ik al geruime tijd jonge bewakers ondergebracht, die allen een hekel hadden aan Askar. Niemand anders wist daarvan. Nu was het bij ons al zover gekomen dat er, net als bij de Denen, veel gekletst werd door vrouwen en zelfs mannen over spoken, witte wieven en alvermannekes. Askar had al dankbaar gebruik gemaakt van deze dwaasheden en dat wilden wij nu ook doen. In een donkere nacht bracht ik Prontlik en Reintja naar de vluchtburg, vanwaar ze met hun Famen, gehuld in witte kleren, in het doolhof van paden gingen spoken, zodat daar uiteindelijk niemand meer durfde komen.
Toen Askar meende dat hij de vrije hand had, liet hij de Magjaren (die anders genoemd werden) door zijn [207] gewesten reizen en behalve in Grénegá en mijn gewest werden zij overal toegelaten.
Sinds Askar aldus meer verbonden raakte met de Jutters en de andere Denen, gingen ze samen op rooftocht. Maar dat heeft geen goede vruchten gedragen. Ze brachten allerlei exotische schatten naar huis, maar daardoor leek het de jeugd niet meer nodig om een ambacht te leren of op het veld werken, zodat ze tenslotte wel slaven moesten nemen. Dit was natuurlijk helemaal tegen de wil van Wralda en tegen de raad van Frija. Daarom kon het niet ongestraft blijven.
Noten
NL202.06 Reintja ᐊ vorig/volgend ᐅ NL207.14 Buikpijn
In andere talen
Andere Nederlandse vertalingen
Hoofdstuk z: Ottema 1876 | Overwijn 1951