NL136.08 Jesus

    From Oera Linda Wiki

    Ontwerp 2025 Ott

    T. Wiljo

    2. Geschriften Hellenia

    Jesus van Kasamier

    136.08 Het was zestien maal honderd jaar na het verzinken van Atland, toen er iets gebeurde, waarop niemand had gerekend.

    Op het geberchte in het hart van Findasland ligt een vallei, genaamd Kasamier (Kasjmir) — dat betekent ‘zeldzaam’. Daar werd een kind geboren. Zijn moeder was een koningsdochter en zijn vader een hoofdpriester. Om een schandaal te voorkomen, moesten ze hun eigen bloed verloochenen en dus werd hij buiten de stad ondergebracht, bij arme mensen. Zijn afkomst was hem echter niet verzwegen. Daarom deed hij alles om wijsheid te vinden en verzamelen. Zijn verstand was zo goed, dat hij alles begreep wat hij zag en hoorde. Het volk bewonderde hem en de priesters waren bang voor zijn vragen.

    Toen hij volwassen werd, zocht hij zijn ouders op. Zij kregen harde verwijten te horen. Om van hem af te zijn, gaven ze hem een overvloed aan edelstenen, maar ze durfden hem niet openlijk te erkennen [137] als hun eigen bloed. Diep bedroefd over de valse schaamte van zijn ouders, ging hij ronddwalen. Onderweg ontmoette hij een tot slaaf gemaakte Frijas stuurman, van wie hij onze zeden en gebruiken leerde kennen. Hij kocht hem vrij en de rest van zijn leven bleven ze vrienden.

    Overal waar hij kwam leerde hij zijn toehoorders geen rijkaards en priesters toe te laten en dat ze moesten oppassen voor valse schaamte, die altijd en overal de liefde schaadt. Aarde, zei hij, schenkt haar gaven naarmate men haar huid krabt; dat men erin moet graven, ploegen en zaaien, als men ervan scheren wil. Maar, zei hij, niemand hoeft dit te doen voor een ander, tenzij het vrijwillig en uit liefde gebeurt.

    Hij stelde dat niemand in Aarde’s binnenste mag wroeten op zoek naar goud, zilver of edelstenen, waar nijd aan kleeft en liefde van vlucht. Om jullie meisjes en vrouwen te verfraaien, zei hij, is in haar rivieren genoeg te vinden.

    Niemand, zei hij, is in staat om iedereen een gelijk deel van hetzelfde geluk te geven. Maar het is eenieders plicht om zijn medemens een zo gelijk mogelijk deel te gunnen [138] van welvaart en genot.

    Alle inzicht heeft zijn waarde, maar het meest waardevolle inzicht dat de tijd ons kan leren, is het belang van eerlijk delen, omdat dit ergernis van Aarde weert en liefde voedt.

    Zijn eerste naam was Jesus,[1] maar de priesters, die hem intens haatten, noemden hem Fó, dat betekent: vals.[2] Het volk noemde hem Krisen (dat is: herder) en zijn Frijas vriend: Bûda (buidel), omdat hij een schat aan wijsheid in zijn hoofd had en een schat aan liefde in zijn hart.

    Uiteindelijk moest hij vluchten voor de wraakzucht van de priesters. Overal waar hij kwam, was zijn leer hem al vooruitgesneld en waar hij ook heenging, volgden zijn vijanden hem als zijn schaduw. Nadat Jesus op deze wijze twaalf jaar had rondgetrokken, stierf hij. Maar zijn vrienden bewaarden zijn leer en preekten waar hij oren vond.[3]

    Noten

    1. In het handschrift een samengestelde naam: Jes-us (JES.US).
    2. Fó of Fú (佛、仏) is de Chinese naam van Buddha. Bij genoemde betekenis, vergelijk ‘fout’ en Frans ‘faux’.
    3. Vrij: zijn vrienden hielden zijn lessen in ere en deelden ze met wie maar wilde luisteren.

    Navigeer

    NL134.22 Vrijheidszin ᐊ vorig/volgend ᐅ NL138.24 Priesters


    In andere talen

    DE136.08 Jesus
    EN136.08 Yesus
    ES136.08 Jesús
    FS136.08 JESUS
    NO136.08 Jesus

    Andere Nederlandse vertalingen

    Hoofdstukken S4, S5 en T: Ottema 1876 | Overwijn 1951