NL115.10 Overspoeld
Ontwerp 2025 Ott
S. Frethorik
1. Tweede Erge Tijd
Frijasland Overspoeld
115.10 De Mági was trots op zijn sluwheid, maar Aarde zou hem duidelijk maken dat zij geen Mágí, noch afgoden kan toelaten op de heilige grond waaruit zij Frija baarde. Zoals het wilde paard zijn manen schudt, nadat het zijn berijder in het gras heeft geworpen, zo schudde Aarde haar wouden en bergen. Rivieren werden over velden gespreid. De zee kookte. Bergen spuwden naar de wolken en wat zij gespuwd hadden, werd door de wolken weer op Aarde gesmeten.
In het begin van de Arnemaand (Oogstmaand, augustus) neigde Aarde noordwaarts. Ze zeeg neer, al lager en lager. In de Wolvenmaand (Wintermaand, december) waren de laaggelegen delen van Frijasland onder zee. De wouden met beelden erin, werden opgetild en een spel der winden. Het jaar daarop kwam vorst in de Hardemaand (Louwmaand, januari) en verborg oud-Frijasland onder een plaat ijs. In de Sellemaand (Sprokkelmaand, februari) kwam stormwind [116] uit het noorden en voerde bergen van ijs en stenen mee.
Toen de lente kwam, hief Aarde zichzelf op. IJs smolt weg. Eb kwam en de wouden met de beelden dreven naar zee. In de Winne- of Minnemaand (Bloeimaand, mei) voer ieder die durfde weer naar huis. Ik kwam met een Faam op de burg Ljudgaarde.[1] Wat zag het er naargeestig uit! Het meeste woud van de Lindenoorden was weg. Waar Ljudgaarde geweest was, was nu zee. Golven sloegen op de ringdijk. Kruiend ijs had de toren weggevaagd en de huizen lagen in puin. Aan de helling van de dijk vond ik een steen. Onze schrijver had er zijn naam in gekrast. Dat was voor mij een baken.
Zoals met onze burg, was het ook met de andere gegaan. In de hoge landen waren ze door aarde, in de lage landen door water verwoest. Alleen Frijasburg op Texland werd ongedeerd gevonden. Maar al het land dat noordwaarts had gelegen, was overspoeld. Het is nog steeds niet herrezen.
Aan deze kant van het Vliemeer waren, naar men zei, dertig zoute plassen ontstaan, doordat de wouden met grond en al waren weggespoeld. In West-Vlieland vijftig.
De gracht die van het Alderga dwars door het land gelopen had, was verzand en [117] verloren.
De stuurlui en ander varend volk dat thuis was, had zichzelf met familie en verwanten op hun schepen gered. Maar het zwarte volk van Lijdaburg en Alikmarum had hetzelfde gedaan. Terwijl ze zuidwaarts dreven, hadden ze vele meisjes gered en omdat niemand naar hen kwam vragen, hielden ze hen als hun vrouwen.
De mensen die terugkwamen gingen allen binnen de ringdijken van de burgen wonen, omdat daarbuiten alles slib en brakland was. De oude huizen werden hersteld. Van de bovenlanden kocht men koeien en schapen en in de grote huizen, waar voorheen de maagden woonden, werd nu laken en vilt gemaakt om te kunnen overleven.
Dit geschiedde achtienhonderdachtentachtig jaar nadat Atland verzonken was.
Noten
NL113.23 Vlucht ᐊ vorig/volgend ᐅ NL117.20 Eremoeder
In andere talen
Andere Nederlandse vertalingen
Hoofdstukken S1 en S2: Ottema 1876 | Overwijn 1951