NL154.17 Adel
Ontwerp 2025 Ott
U. Koenraad
3. Streven naar Hereniging
Adel en Iefke
154.17 Nu wil ik schrijven over Adel, zijn zoon.
Friso, die onze geschiedenis geleerd had uit het boek van de Adelingen, had er alles aan gedaan om hun vriendschap te winnen. Daarom noemde hij de eerste zoon die hij hier kreeg met Swéthirte, zijn vrouw, meteen Adel. En hoewel hij zich met alle macht verzette tegen herstel of wederopbouw van de burgen, zond hij Adel toch naar de burg op Texland, opdat hij door en door vertrouwd kon raken met alles wat tot onze wetten, taal en zeden behoort. Toen Adel twintig was liet Friso [155] hem naar zijn eigen school komen en toen hij daar uitgeleerd was, liet hij hem door alle gewesten reizen.
Adel was een aardige jongen. Op zijn reizen had hij veel vrienden (átha) gemaakt. Zo is het gekomen dat het volk hem Atharik ging noemen — iets wat hem later wel van pas kwam, want toen zijn vader overleed, volgde hij hem op, zonder dat sprake was van het eventueel kiezen van een andere Greve.
In de tijd dat Adel opgeleid werd te Texland, was daar ook een heel lieve Faam op de burg. Ze kwam uit de Saksenmarken, uit een gewest genaamd Suoabaland. Daarom werd ze op Texland Suoabene genoemd, hoewel haar naam Iefke was.
Adel had haar lief gekregen en zij had Adel lief. Maar zijn vader vroeg hem te wachten. Adel gehoorzaamde, maar kort na zijn vader’s dood, zodra hij geïnstalleerd was, zond hij boodschappers naar Berthholda, haar vader, om zijn dochter ten huwelijk te vragen. Berthholda was een vorst van zuivere zeden. Hij had Iefkje naar Texland gestuurd voor haar opleiding, in de hoop dat zij ooit tot Burgfaam zou worden gekozen in zijn eigen land. Maar hij had hun beider begeerte opgemerkt. Daarom gaf hij hen zijn zegen.
Iefke was een [156] ongepolijste Fryasdochter.[1] Voor zover ik haar heb leren kennen, heeft ze er alles aan gedaan om Frya’s kinderen weer onder dezelfde wetten en in één verbond te verenigen. Om de mensen aan haar zijde te krijgen, was ze met haar verloofde vanaf haar vader door alle Saksenmarken gereisd en vervolgens door Geertmania. (Geertmania is hoe de Geertmannen het gewest hebben genoemd dat ze door Gosa’s bemiddeling hadden gekregen.) Daarna gingen ze naar de Denemarken en van daar per schip naar Texland. Van Texland gingen ze door naar West Vlieland en verder, langs de kust, naar Walhallagara. Vanaf Walhallagara trokken ze langs de zuidelijke oever van de Rijn, totdat ze met grote bezorgdheid voorbij de Rijn aankwamen bij de Meerzaten of op-het-meer-gezetenen, waarover onze Apollania geschreven heeft. Toen ze daar enige tijd waten geweest, gingen ze weer op weg naar ons laagland.
Na een afdaling richting de delta tot in de streek van de oude burg Aken zijn er plotseling vier knechten vermoord en naakt uitgekleed. Ze waren iets achtergebleven. Mijn broer, die overal bij was, had ze vaak gewaarschuwd, maar ze hadden niet geluisterd. De moordenaars [157] waren Twisklanders waarvan er tegenwoordig veel brutaal de Rijn oversteken om te moorden en roven.
(De Twisklanders stammen af van verbannen en achtergelaten Fryaskinderen die hun vrouwen van de Tartaren hebben geroofd. De Tartaren zijn een bruin Findasvolk, zo genaamd, omdat ze steeds andere volkeren tot strijd uittarten. Het zijn allemaal ruiters en rovers. Hierdoor zijn de Twisklanders dus zo bloeddorstig geworden.)
De Twisklanders die deze schandelijke daad hadden gepleegd, noemen zichzelf Vrijen of Franken. Volgens mijn broer waren er rode, bruine en witte bij. De roden en bruinen bleekten hun haar met kalkwater, maar met hun bruine gelaat werden ze daar deste lelijker van.
Net als Apollania bezochten ze vervolgens Lydasburg en het Alderga. Daarna trokken ze door de oorden rond Staveren, om hun eigen mensen te bezoeken. Ze hadden zich zo hartelijk opgesteld dat men hen overal wilde vasthouden. Drie maanden na de reis zond Adel boodschappers naar alle nieuw gemaakte vrienden met de uitnodiging om hem in de Minnemaand hun meest helderen van geest te zenden.
Noten
- ↑ ‘ongepolijste’ (KANTE) — in het Westfries woordenboek van Pannekeet (1984) wordt kant of kantig uitgelegd als ‘nog scherpe kanten hebbend’, dus niet afgesleten, nog gaaf of deugdelijk.
Andere vertalingen
Hoofdstukken U3 en U4: Ottema 1876 | Overwijn 1951
NL151.31 Vaderszonen ᐊ vorig/volgend ᐅ NL157.32 Taal
Aangepaste volgorde:
NL151.31 Vaderszonen ᐊ vorig/volgend ᐅ NL162.19 Scholen