NL100.01 Afgoderij
Ontwerp 2025 Ott
R. Apollania
4. Op de Burgtoren
Waarschuwing tegen Afgoderij
100.01 [100] Aanvulling op de Grondbeginselen.
Onder het Findasvolk zijn waanwijzen die in hun overmatige vindingrijkheid zo ver zijn gegaan dat ze zichzelf wijsmaken en hun ingewijden ervan overtuigen dat zij het beste deel zijn van Wralda, dat hun geest het beste deel is van Wralda’s geest en dat Wralda alleen kan denken met behulp van hun verstand.
Dat elk schepsel deel is van Wralda’s oneindig wezen hebben ze van ons. Door hun valse gedachtegang en hun onbegrensde zelfoverschatting zijn ze volledig ontspoord. Als hun geest gelijk was aan Wralda’s geest, zou Wralda heel dom wezen, in plaats van verlicht en wijs. Want hun geest slooft zich altijd uit om mooie beelden te maken om deze vervolgens te aanbidden.
Zo erg is Finda’s volk. Want hoewel hun waanwijzen zichzelf wijsmaken dat ze godheden zijn, hebben ze voor de niet-ingewijden valse afgoden verzonnen, waarvan ze beweren dat deze de wereld hebben geschapen, met alles erop en eraan; gierige afgoden vol jaloezie en wraakzucht, die geëerd en bediend willen worden door de mensen, die bloed en offers willen en rijkelijk [101] beloond willen worden.
Maar de waanwijze, valse mannen die zichzelf God’s vertegenwoordigers of priesters laten noemen, pikken alle offers aan die niet-bestaande afgoden in, om ze voor zichzelf te houden. Dat alles doen ze zonder geweten, doordat ze zichzelf godheden wanen die niemand verantwoording schuldig zijn. Wie hun streken doorheeft en onthult, wordt door hun helpers gegrepen en verbrand op beschuldiging van laster. Dit alles met veel formele plechtigheden ter ere van hun valse afgoden, maar in werkelijkheid alleen om ze uit te schakelen.
Opdat onze kinderen gewapend zijn tegen dit soort afgoderij, dienen de Famen hen het volgende in te prenten:
- Wralda was er voordat alle materie ontstond en zal er nog wezen wanneer alle materie weer verdwenen is.
- Wralda is dus eeuwig en oneindig. Daarom bestaat er niets buiten hem.
- Tijd en materie komen voort uit Wralda’s bestaan en worden er ook weer door weggenomen.
Deze zaken moeten helder en toegankelijk worden gemaakt aan alle wijzen, zodat die het aan anderen uitleggen en aantonen kunnen. Is dat gelukt, gaat men verder als volgt:
Wat onze omvang betreft, zijn wij dus een deel van Wralda’s [102] oneindig wezen. Dat geldt voor de omvang van de gehele schepping. Maar ons uiterlijk, onze eigenschappen, onze geest en al onze gedachten behoren niet tot het wezen. Dit alles zijn vluchtigheden die door Wralda’s bestaan verschijnen, en die door zijn wijsheid zodanig en niet anders verschijnen. En doordat zijn bestaan voortdurend is, kan er niets onveranderd blijven. Daarom verwisselt alle materie van plaats, vorm en bewustzijn. En dus kan Aarde zelf, noch enig schepsel zeggen “ik ben”, maar wel “ik was”.
Ook kan geen mens ooit zeggen “ik denk”, maar slechts “ik dacht”. De jongeman is groter en anders dan toen hij kind was. Hij heeft andere verlangens, gedachten en een andere manier van denken. De man of vader is en denkt anders dan toen hij jongen was en hetzelfde geldt voor bejaarden. Dat weet iedereen. Zoals iedereen weet en moet bevestigen dat hij telkens weer verandert, zo moet hij ook inzien dat hij ieder ogenblik verandert, zelfs op het moment dat hij zegt “ik ben”, en dat zijn denkbeelden veranderen wanneer hij zegt “ik denk”.
In plaats dus van onwaardig de verachtelijke Findas na te praten: [103] “Ik ben”, of erger: “Ik ben het beste deel van Wralda. Ja, door ons alleen kan hij denken”, willen wij verkondigen, overal en bij elke gelegenheid waar nodig:
- Wij Frijaskinderen zijn verschijnselen van Wralda’s bestaan; in het begin klein en hulpeloos, maar steeds in wording en strevend naar volmaaktheid, zonder ooit zo goed te worden als Wralda zelf. Onze geest is niet Wralda’s geest — slechts een afschijnsel daarvan. Toen Wralda ons in het leven riep, verleende hij ons vanuit zijn wijsheid brein, zintuigen, geheugen en vele goede eigenschappen. Hiermee kunnen wij zijn schepping en natuurwetten leren kennen. Daarvan kunnen wij leren en daarover kunnen wij spreken, alles en alleen ten behoeve van ons eigen heil. Had Wralda ons geen zintuigen gegeven, zouden wij nergens van weten en nog reddelozer wezen dan een zeekwal die voortgedreven wordt door eb en vloed.
Noten
NL097.28 Beginselen ᐊ vorig/volgend ᐅ NL103.26 Vellum
Aangepaste volgorde:
NL097.28 Beginselen ᐊ vorig/volgend ᐅ NL032.01 Natuurrecht
In andere talen
Andere Nederlandse vertalingen
Hoofdstukken R4 en R5: Ottema 1876 | Overwijn 1951