Jump to content

Z Overwijn

From Oera Linda Wiki

Deel II. Vervolg door Oera Lindas

Z. Onbekende Opsteller: Tijdperk Askar

Oorlogsvoorbereiding
Stromen van Bloed
Reintja’s Droom
Askar en de Denen
Buikpijn Velt Duizenden
Verdeeld Volk Verliest

Overwijn 1951

[161] daarom wil ik eerst over zwarte Adel schrijven. Zwarte Adel was de vierde koning na Friso. In zijn jeugd heeft hij op Texland geleerd, naderhand heeft hij in Staveren geleerd en vervolgens heeft hij door alle staten gereisd. Toen hij vier en twintig jaar oud was, heeft zijn vader gemaakt, dat hij tot Asega Askar (Eiser) gekozen is. Toen hij eenmaal Eiser was, eiste hij altijd in het voordeel van de armen. De rijken, zeide hij, plegen genoeg onrechtmatigheden door middel van hun geld, daarom behoren wij te zorgen, dat de armen naar ons uitzien. Door deze en andere redeneringen, was hij de vriend van de armen en de schrik van de rijken. Het is zo ver gekomen, dat zijn vader hem naar de ogen zag. Toen zijn vader gestorven was, heeft hij diens zetel beklommen. Hij wilde toen evengoed zijn ambt behouden als de koningen van het Oosten plegen te doen. De rijken wilden dat niet dulden, maar nu liep al het andere volk te hoop en de rijken waren blij toe, dat zij heelhuids van de vergadering afkwamen. Van toen af aan hoorde men nooit meer over gelijkheid van recht praten. Hij veroordeelde de rijken en hij vleide de armen, met wier hulp hij alle zaken afdeed, die binnen zijn bestek vielen. Koning Askar, gelijk hij altijd genoemd werd, was bij de zeven voet lang (± 203 cm) en zo groot als hij was, was ook zijn kracht. Hij had een helder verstand, zodat hij alles begreep, waarover gesproken werd, maar in zijn manier van doen kon men geen wijsheid bespeuren. Bij een mooi gezicht had hij een gladde tong, maar nog zwarter dan zijn haar is zijn ziel bevonden. Toen hij een jaar koning was, noodzaakte hij alle jongens uit zijn staat, om jaarlijks in het kamp te komen om daar schijnoorlog te voeren. In het eerst had hij daar spul mee, maar op het laatst kwam het zó in de mode, dat oud en jong uit alle oorden vandaan kwamen, om te vragen, of zij mee stichten. De vermogenden kwamen klagen en zeiden, dat hun kinderen nu niet meer leerden lezen of schrijven. Askar sloeg er geen acht op, maar toen er kort daarop weer oefeningen werden gehouden, ging hij op een gestoelte staan en sprak luid: De vermogenden zijn bij mij komen klagen, dat hun jongens niet genoeg leren lezen of schrijven. Ik heb daar niets opgezegd, doch hier wil ik mijn mening zeggen en de algemene vergadering laten beslissen. Toen elk nu nieuwsgierig naar hem opzag, zeide hij verder: Naar mijn begrip moet men tegenwoordig het lezen en schrijven aan de maagden en oude wijze lieden overlaten. Ik wil geen kwaad spreken van onze voorvaderen, ik wil alleen zeggen, dat in die tijden, waarop door sommigen zo hoog wordt geroemd, de burchtmaagden tweedracht over onze landen hebben gebracht en de Moeders voor en na, konden de tweedracht niet meer uit het land drijven. Nog erger, terwijl zij praattten en keuvelden over nodeloze gewoonten, zijn de Golen gekomen en hebben al onze schone zuiderlanden geroofd. Heden ten dage zijn zij met onze verbasterde broeders en hun troepen reeds over de Schelde gekomen. Ons rest dus te kiezen tussen het dragen van een juk of een zwaard. Willen wij vrij [163] zijn en vrij blijven, dan moeten de jongens het lezen en schrijven voorshands achterwege laten en in plaats van in hun vrije tijd wip en zwik te spelen, moeten zij met zwaard en speer spelen. Zijn wij tot in onderdelen geoefend en de knapen groot genoeg om helm en schild te dragen en de wapens te hanteren, dan zal ik mij met uw hulp op de vijanden werpen. De Golen (Galliërs, Romeinen e.d.) kunnen dan de nederlagen van hun helpers en krijgers op onze velden schrijven met het bloed, dat uit hun wonden druipt. Hebben wij de vijand eenmaal voor ons uitgedreven, dan moeten wij daarmee voortgaan, totdat er geen Golen, noch Slaviërs, noch Tataren meer van Frya’s erf zijn te verdrijven. — Goed zo!, riepen de meesten en de rijken durfden hun monden niet open te doen. Deze toespraak had hij zeker te voren bedacht en laten overschrijven, want ’s avonds van diezelfde dag waren de afschriften daarvan in wel twintig handen en waren allemaal eensluidend. Naderhand beval hij de scheepslieden, dat zij dubbele voorstevens moesten maken, waaraan men een stalen kraanboog kon bevestigen. Die hierbij achterstallig bleef, werd beboet. Kon iemand zweren, dat hij geen middelen had, dan moesten de vermogenden van zijn dorp het betalen. Nu zal men zien, waarop al die drukte is uitgelopen.

Aan het Noordeinde van Brittannië, dat vol met hoge bergen is, daar zit een Schots volk, voor het merendeel van Toelisch bloed. Voor het ene deel stammen zij van de Kelten, voor het andere deel van vluchtelingen en bannelingen, die mettertijd allengs uit de tinlanden daarheen vluchtten. Die uit de tinlanden kwamen, hebben allegaar buitenlandse vrouwen of van buitenlands ras. Zij zijn allen onder de heerschappij der Golen, hun wapens zijn houten bogen en pijlen met punten van hertshoorn, of ook van flint. Hun huizen zijn van zoden en stro en sommigen wonen in bergholen. Schapen, die zij geroofd hebben, zijn hun enige bezit. Onder de afstammelingen van de Kelten hebben sommigen nog ijzeren wapens, die zij van hun voorvaderen geërfd hebben. Om nu goed verstaan te worden, moet ik mijn verhaal over het Schotse volk laten rusten, en iets van de dichtbije Krekalanden schrijven. De nabije Krekalanden hebben voorheen alleen aan ons toebehoord, maar sedert onheuglijke tijden hebben zich daar ook nakomelingen van Lyda en Finda nedergezet. Van deze laatsten kwam eindelijk een hele hoop van Troje. Troje, zo heeft een stad geheten, die het volk van de verre Krekalanden (Griekenland) heeft ingenomen en verwoest. Toen de Trojanen in de nabije Krekalanden (Italië) genesteld waren, hebben zij daar met tijd en vlijt een sterke stad met wallen en burchten gebouwd, Rome, (dat is Ruim) genaamd. Toen dat was gedaan, heeft het volk zich door list en geweld van het hele land meester gemaakt. Het volk, dat aan de Zuidzijde der Middellandse Zee (N. Afrika) huist, is voor het merendeel uit Phoinikië gekomen. [165] De Phoinikiërs (hier: Puniërs) zijn een bastaard volk. Zij zijn van Frya’s, van Finda’s en van Lyda’s bloed. Het volk van Lyda is daar als slaven, maar door de ontucht der vrouwen hebben deze zwarte mensen al het andere volk verbasterd en bruin gekleurd. Dit volk en dat van Rome (Romeinen) kampen gestadig om het meesterschap van de Middellandse Zee. Voorts leven die van Rome in vijandschap met de Phoinikiërs (Puniers) en hun priesters, die het rijk alleen willen hebben op aarde, kunnen de Golen niet zien. Eerst hebben zij van de Phoinikiërs Missellja afgenomen, daarna alle landen die Zuidwaarts, Westwaarts en Noordwaarts liggen, ook het zuidelijk deel van Brittannië en allerwegen hebben zij de Phoinikische priesters, dat is de Golen, verjaagd. Daarop zijn duizenden Golen naar Noord Brittannië getogen. Kort geleden zat daar de opperste der Golen op de burcht, die Kerenak (Hoornburcht) heet, (dat is hoek), vanwaar hij zijn bevelen gaf aan alle Golen, (waarbij vooral Katten schr.). Ook was daar al hun goud bijeengebracht. (Uitverkoren of) Kerenak is een stenen burcht, die aan Kälta behoorde. Daarom wilden de burchtvrouwen van de nakomelingen der Kelten de burcht terug hebben. Zo was door de vijandschap van burchtvrouwen en Golen vete en twist over het bergland gekomen met moord en brand. Onze zeelieden kwamen daar dikwijls wol halen, die zij kochten voor bereide huiden en linnen. Askar was dikwijls mee geweest. In stilte had hij met de burchtvrouwen en met sommige vorsten vriendschap gesloten en zich verbonden, om de Golen te verjagen uit Kerenak. Toen hij daarna weer terugkwam, gaf hij de vorsten en krijgshaftigste mannen ijzeren helmen en stalen bogen. Er was tevens oorlog gekomen en kort daarna vloeiden stromen bloeds van de berghellingen. Toen Askar meende, dat de kans hem toelachte, ging hij met veertig schepen op weg en nam Kerenak en de opperste der Golen met al zijn goud. Het volk, waarmee hij tegen de troepen der Golen had gestreden, had hij uit de Saksenmarken gelokt met beloften van grote oorlogsroof en buit. Dus werd aan de Golen niets gelaten. Naderhand nam hij twee eilanden als bergplaats voor zijn schepen, vanwaar hij later uitging, om alle Phoinikische (Punische) schepen en steden te beroven, die hij overvallen kon. Toen hij terugkwam, bracht hij bijna zeshonderd van de grootste knapen van het Schotse bergvolk mede. Hij zei, dat zij hem als borg waren gegeven, opdat hij zeker zou kunnen zijn, dat de ouders hem trouw zouden blijven. Maar dat jokte hij. Hij hield ze als lijfwacht aan zijn hof, waar zij dagelijks les kregen in het rijden en in het hanteren van allerlei wapens.

De Denemarkers, die zich sinds lang boven alle andere zeelieden heel trots ’strijders ter zee’ noemen, hadden nauwelijks van Askar’s glorierijke daden gehoord, of zij werden daarop afgunstig en wel dermate, dat zij oorlog [167] wilden brengen over de zee en over zijn landen. Zie eens hier, hoe hij oorlog kon vermijden. Tussen de bouwvallen van de verwoeste burcht Stavia woonde nog een schrandere burchtvrouw met enige maagden. Haar naam was Reintje en er ging een grote roep van haar wijsheid uit. Deze Vrouwe bood Askar haar hulp aan, onder beding, dat Askar de burcht Stavia weer zou laten opbouwen. Toen hij zich hiertoe had verbonden, ging Reintje met drie maagden naar Hals (Holstein). ’s Nachts reisde zij en overdag sprak zij op alle markten en in alle gezelschappen. Wr.alda, zeide zij, had haar door donder laten toeroepen, dat al het Fryavolk vrienden moest worden, als zusters en broeders verenigd, anders zou Finda’s volk komen en hen allen van de aarde verdelgen. Na die donder waren Frya's zeven waakmeisjes haar in de droom verschenen, zeven nachten achter elkander. Zij hadden gezegd: boven Frya’s landen zwaait een ramp met juk en ketenen. Daarom moeten alle volkeren, die uit Fryas bloed zijn gesproten, hun bijnamen verwerpen en zich alléén Fryakinderen of Frya's volk noemen. Voorts moeten allen opstaan en Finda’s volk en Frya's erf verdrijven. Willen ze dat niet doen, danzullen zij slavenbanden om hun halzen krijgen en zullen de buitenlandse heersers hun kinderen misbruiken en laten geselen, totdat het bloed in uw graven vloeit. Dan zullen de schimmen van uw voorvaderen U komen wekken en U onderhouden over uw lafheid en zorgeloosheid. Het domme volk, dat door toedoen der Magianen of Oegriërs reeds aan zo veel dwaasheid gewend was, geloofde alles wat zij zei en de moeders klemden haar kinderen aan de borst. Toen Reintje de koning van Hals en alle andere mensen tot eendracht had overgehaald, zond zij boden naar Askar en trok zelf langs de Baltische Zee. Vandaar ging zij bij de Lithauers(, aldus genoemd omdat zij hun vijanden altijd in het gezicht hakken). De Lithauers zijn voortvluchtigen en verbannenen van ons eigen volk, dat in de Heidelanden zit en ronddwaalt. Hun vrouwen hebben zij meest allen van de Tataren geroofd. De Tataren zijn een deel van Finda’s geslacht (en aldus door de Heidelanders genoemd, omdat zij nooit vrede willen, maar de mensen altijd tot de strijd uittarten). Voorts ging zij achter de Saksenmarken langs, dwars door de andere Heidelanden heen, om overal hetzelfde te verkondigen. Nadat twee jaar verstreken waren, kwam zij langs de Rijn thuis. Bij de Heidelanders had zij zich voor Moeder uitgegeven en gezegd, dat zij als vrije en franke mensen mochten terugkomen, maar dan moesten zij over de Rijn trekken en de aanhangers der Golen (Romeinen en Galliërs) uit Frya's zuiderlanden verjagen. Als zij dat deden, dan zou haar koning Askar over de Schelde gaan en daar het land veroveren. Bij de Heidelanders zijn vele Zigeunergewoonten van de Tataren en Magianen binnengeslopen, maar er zijn ook vele van onze zeden gebleven. Daardoor hebben zij ook nog burchtmaagden, die de kinderen [169] onderwijzen en aan de ouderen raad geven. In den beginne waren zij Reintje vijandig, maar op ’t laatst werd zij door hen gevolgd en gediend en overal geprezen, waar het nuttig en nodig was.

Zodra Askar van Reintje’s boden vernam, hoe de Jutten gezind waren, zond hij terstond boden van zijnentwege naar de koning van Hals. Het schip, waarmede de boden gingen, was vol geladen met vrouwensieraden en daarbij was een gouden schild, waarop Askar’s gelijkenis kunstig was afgebeeld. Deze boden moesten vragen of Askar ’s konings dochter Frethogunste tot vrouw mocht hebben. Frethogunste kwam een jaar later te Staveren. Bij haar gevolg was ook een Magiaan of Oegriër, want de Jutten waren sedert lang verdorven. Kort nadat Askar met Frethogunsie getrouwd was, werd er te Staveren een kerk gebouwd. In de kerk werden Oegrische of Magiaanse afgodsbeelden neergezet, in met goud doorweven gewaden. Ook is er beweerd, dat Askar bij nacht en bij ontij met Frethogunste zich daarvoor boog. Maar zoveel is zeker: de burcht Stavia werd niet meer opgebouwd.

Reintje was reeds teruggekomen en ging zich verstoord bij Prontlik de Moeder te Texland beklagen. Prontlik ging te werk en zond overal boden, die verkondigden: Askar heeft zich overgegeven aan afgoderij. Askar deed alsof hij het niet merkte, maar onverwachts kwam er een vloot uit Hals (Holstein). ’s Nachts werden de maagden uit de burcht gedreven en ’s ochtends was de burcht nog slechts een gloeiende puinhoop. Prontlik en Reintje kwamen bij mij om een schuilplaats. Toen ik daar later over nadacht, scheen het mij toe, dat het slecht voor mijn staat (district) kon opbreken. Daarom hebben wij gezamenlijk een list verzonnen, die ons allen zou baten. Ziehier hoe wij te werk zijn gegaan. Midden in het Kralwoud ten Oosten van Ljudwerd (Lugward) ligt onze vlucht- of weerburcht, die men alleen langs kronkelpaden kan genaken. Op deze burcht had ik sinds lange tijd jonge wachters neergezet, die allen een afschuw van Askar hadden en alle andere mensen daar vandaan hielden. Nu was het bij ons ook al zo ver gekomen, dat vele vrouwen en ook mannen al praattten over spoken, witte wijven en kaboutermannetjes evenals de Denemarkers. Askar had al deze dwaasheden tot zijn voordeel aangewend en dat wilden wij nu ook tot ons voordeel doen. Op een duistere nacht bracht ik de maagden naar de burcht en daarna gingen zij met haar diensters langs de kronkelpaden spoken, gehuld in witte kleren, zodat er naderhand geen mens meer durfde te komen. Toen Askar meende, dat hij de handen vrij had, liet hij de tovenaars (Magianen) onder allerlei namen door zijn staten reizen en behalve in Groningen en in mijn staat werden zij nergens geweerd. Nadat Askar dus met de. Jutten en de andere Denemarkers was verbonden, gingen zij met elkaar roven, doch dat heeft geen goede vruchten opgeleverd. Zij brachten allerhande buitenlandse schatten thuis. Maar juist daardoor wilden de jonge mannen geen ambacht leren, noch op het veld werken, [171] zodat hij op ’t laatst wel slaven moest nemen, Maar dat was geheel tegen Wr.alda’s wil en tegen Frya’s raad, Daarom kon de straf niet achterwege blijven.

Ziehier hoe de straf is gekomen. Eens hadden zij tezamen een hele vloot gewonnen. Deze kwam uit de Middellandse Zee. De vloot was geladen met purperen kleren en andere kostbaarheden, die uit Phoinikië (thans Israël) kwamen. Het zieke volk van de vloot werd ten Zuiden van de Seine (Normandië) aan wal gezet, maar het sterke volk werd gehouden. Dat moest hen als slaven dienen. De schoonsten werden gehouden, om op het land te blijven en de lelijksten en zwartsten werden aan boord gehouden, om op de banken te roeien. In het Vlie werd de boedel gedeeld, maar zonder hun weten werd ook de straf gedeeld. Van de mensen, die op de buitenlandse schepen waren gezet, werden zes door buikpijn gedood. Men dacht dat het eten en drinken vergiftigd was, daarom werd alles over boord gegooid. Maar de buikpijn bleef en overal, waar slaven of goederen kwamen, kwam ook de buikpijn binnen. De Saksmannen brachten ze over hun marken, met de Jutten voer ze naar Schoonland en langs de kusten van de Baltische Zee. Met Askar’s zeelieden voer zij naar Brittannië. Wij en de mensen van Groningen lieten goederen noch mensen over onze landspalen komen en daarom bleven wij van de buikpijn bevrijd. Hoeveel mensen de cholera heeft weggeraapt, weet ik niet te schrijven, maar Prontlik, die het naderhand van de andere burchtmaagden hoorde, heeft mij gemeld, dat Askar duizendmaal meer vrije mensen uit zijn staten geholpen heeft dan hij er vuile slaven in bracht.

Toen de pest (cholera) voor goed geweken was, kwamen de vrij geworden Heidelanders naar de Rijn, maar Askar wilde met de vorsten van dat vuile verbasterde volk niet op één lijn staan. Hij wilde niet dulden, dat zij zich Fryakinderen zouden noemen, zoals Reintje had aangeboden, maar hij vergat daarbij dat hij zelf zwart haar had. Onder de Heidelanders waren er twee volkeren, die zich geen Heidelanders noemden. Het éne volk kwam heel ver uit het Zuidoosten weg, het noemde zich Allemannen (Allemans). (Deze naam hadden zij zich gegeven, toen zij nog zonder vrouwen in de wouden als bannelingen omdwaalden. Later hebben zij van het slavenvolk vrouwen geroofd, evenals de Littauers, maar zij hebben hun naam behouden). Het andere volk, dat meer in de nabijheid ronddwaalde, noemde zich Franken, (niet omdat zij vrij waren, maar Frank zo had de eerste koning geheten, die zichzelf met behulp van de ontaarde Maagden tot erflijk koning over zijn volk had gemaakt). De volkeren, die aan hem grensden, noemden zich Tüd’s zonen dat is „volks”-zonen, zij waren vrije mensen gebleven, omdat zij nooit een koning, noch vorst, noch meester wilden erkennen, dan degene, die door de algemene wil was gekozen op de algemene vergadering. Askar had reeds van Reintje vernomen, dat de Duitse vorsten bijna altijd met elkander in vijandschap en vete leefden. Nu stelde hij hun voor, dat zij een hertog van zijn volk zouden kiezen, [173] omdat hij bang was, naar hij zei, dat zij met elkander zouden twisten om het meesterschap. Ook zei hij, dat zijn vorsten met de Golen (Galliërs Romeinen e.d.) konden spreken. Dat zei hij, was ook de mening van de Moeder. Toen kwamen de vorsten der Heidelanders bij elkander en na driemaal zeven etmalen kozen zij Alarik tot hertog. Alarik was Askar’s neef. Hij gaf hem tweehonderd Schotten en honderd van de grootste Saksen mee tot lijfwacht. De vorsten moesten driemaal zeven van hun zonen naar Staveren zenden als borg voor hun trouw. Tot nu toe was alles naar zijn wens gegaan, maar toen men over de Rijn zou varen, wilde de koning der Franken niet onder Alariks bevelen staan. Daardoor liep alles in de war. Askar, die meende, dat alles goed ging, landde met zijn schepen aan de overkant der Schelde, maar daar was men reeds over zijn komst ingelicht en op zijn hoede. Zij moesten even haastig vluchten, als zij waren gekomen en Askar zelf werd gevangen genomen. De Golen (Romeinen e.a.) wisten niet, wie zij hadden gevangen en zo werd hij naderhand uitgewisseld voor een aanzienlijke Gool, die Askar’s volk had meegenomen. Terwijl dit alles gebeurde, liepen de Oegrische tovenaars nog brutaler dan tevoren over de landen van onze buren heen. Bij Egmond waar tevoren de burcht Forana gestaan had, lieten zij een kerk bouwen nog groter en rijker dan Askar te Staveren had gedaan. Later zeiden zij, dat Askar de strijd had verloren tegen de Golen (Romeinen, Franken en Galliers), omdat het volk niet wilde geloven, dat Wodan hen kon helpen, en dat het hem daarom niet wilde aanbidden. Voorts gingen zij te werk en schaakten jonge kinderen, die zij bij zich hielden en opvoedden in de geheimenissen van hun verderfelijke leer. Waren er mensen, die........

(De rest ontbreekt.)

Navigeer

WY Overwijn ᐊ vorige deel