NL019.08 Gemeenschap: Difference between revisions

    From Oera Linda Wiki
     
    (27 intermediate revisions by the same user not shown)
    Line 1: Line 1:
    =={{Versie_Ott}}==
    =={{Versie_Ott}}==
    '''3b. Algemene Wetten'''
    '''E. Wetten'''


    '''[[019|[019/08]]]'''
    '''Wetten der Gemeenschap'''


    '''[[019|19.08]]''' Wetten voor de Gemeenschap


    =={{Versie_Own}}==
    1. Alle Frijaskinderen zijn op gelijke voet geboren. Daarom moeten ze ook gelijke rechten hebben, aan land, op het water, of waar dan ook in de wereld.


    '''[/21]''' '''Algemene wetten.'''
    2. Elke man mag de vrouw van zijn keuze vragen en elke dochter mag daarop haar heildronk aanbieden aan wie zij begeert.


    1. Alle Fryaskinderen zijn op druppelgelijke wijze geboren. Daarom moeten zij ook gelijke rechten hebben, evengoed op het land als op het ee, dat is water, en op alles wat Wr.alda geeft.
    3. Wie een vrouw heeft gehuwd krijgt een huis met werf. Is er geen beschikbaar, dan moet het gebouwd worden.


    2. Elk manspersoon mag de vrouw zijner keuze vrijen, en elke dochter mag haar heildronk uitbrengen op hem, die zij bemint.
    4. Is hij naar een ander dorp gegaan voor een vrouw en wil hij daar blijven, dan krijgt hij daar een huis met werf en beschikking over het buitengebied.


    3. Heeft iemand een vrouw genomen, dan geeft men hen huis en erf. Is er geen, dan moet het gebouwd worden.
    5. Iedereen krijgt een stuk grond achter zijn huis als werf, maar niet vóór zijn huis, laat staan rondom. Alleen wie iets gedaan heeft tot algemeen nut krijgt dat en zijn jongste zoon mag dat erven, maar daarna neemt het dorp het weer terug.


    4. Is hij naar een ander dorp gegaan om een vrouw en wil hij daar blijven, dan moet men hem aldaar een huis en erf geven, benevens het genot van het dorpsterrein.
    '''[[020|[020]]]''' 6. Elk dorp zal een buitengebied hebben naar behoefte en de Greve moet de gebruikers aansporen om elk zijn deel te bemesten en onderhouden, opdat het nageslacht geen schade lijdt.


    5. Aan ieder manspersoon moet men een achterdeel als erf bij zijn huis geven, want niemand mag een vóórdeel bij zijn huis hebben, nog minder een ronddeel. Alleen wanneer iemand een daad heeft verricht ten algemene nutte mag hem dat worden gegeven. Ook mag zijn jongste zoon dat erven. Na deze moet het dorp het terugnemen.
    7. Elk dorp mag een markt hebben voor koop, verkoop en ruilhandel. Al het overige land zal bouw en woud blijven, maar de bomen daarvan mag niemand kappen zonder algemene instemming en buiten weten van de Woudgreve. Omdat de wouden voor algemeen gebruik zijn mag niemand daar zelf over beschikken.


    6. Elk dorp zal een terrein hebben naar zijn behoefte en de graaf zal ervoor hoeden, dat elk zijn deel bemest en goed houdt, opdat de nakomelingen geen schade mogen lijden.
    8. Als bijdrage aan de markt mag het dorp niet meer nemen dan het twaalfde deel van de koopwaar, van inwoners noch van vreemden. Deze marktschat mag pas na het andere goed worden verkocht.


    7. Elk dorp mag een markt hebben tot koop en verkoop, of tot '''[23]''' ruilhandel. Al het andere land zal bouw- en bosland blijven. Maar de bomen daarin zal niemand vellen, buiten de algemene Raad, en buiten weten van de woudgraaf. Want de wouden zijn ten algemene nutte, daarom mag niemand er meester van zijn.
    9. Alle opbrengst van de markt moet jaarlijks worden verdeeld, drie dagen voor de Joeldag en wel in honderd delen.


    8. Als marktgeld mag het dorp niet meer nemen dan het elfde gedeelte van de koopsom, noch van de inwoners, noch van de veráfwonenden. Ook mag de marktschatting niet eerder verkocht worden dan het andere goed.
    10. De Grevetman met zijn Greven zal daarvan twintig delen ontvangen, de marktrechter met zijn helpers vijf delen, tien delen voor de markt zelf, de Volksmoeder één deel, de Gouwmoeder vier delen, het dorp tien delen en de armen, dat zijn zij die niet in staat of in de gelegenheid zijn om te werken, vijftig delen.


    9. Al het marktgeld moet jaarlijks worden verdeeld, drie dagen voor de Joldag, in honderd delen.
    11. Wie op de markt komt mag '''[[021|[021]]]''' niet woekeren. Wordt iemand hierop betrapt, dan zijn de Famen verplicht hem in het hele land bekend te maken, opdat hij nooit tot enig ambt zal worden verkozen. Want dat soort heeft een gierig hart. Om zichzelf te verrijken zouden ze iedereen verraden; het volk, de Moeder, hun familie en tenslotte zichzelf.


    10. De grietman met zijn graven zal daarvan ontvangen twintig delen; de marktrechter en zijn helpers vijf delen en aan marktgeld tien delen; de volksmoeder één deel, de gouwmoeder vier delen; het dorp tien delen; de armen, dat zijn zij, die niet kunnen of mogen werken, vijftig delen.
    12. Is iemand zo slecht dat hij ziek vee of bedorven waar voor deugdelijk verkoopt, dan moet de marktrechter hem tegenhouden en moeten de Famen hem  in het hele land bekendmaken.


    11. Degenen, die ter markt komen, mogen niet woekeren. Komen er sommigen, dan is het de plicht der burchtvrouwen hen bekend te maken over het hele land, opdat zij nimmer gekozen worden tot enig ambt, want dezulken hebben een hart als een gier. Om rijkdom te vergaren, zouden zij alles verraden: het volk, de Moeder, hun gemeenschap en tenslotte zichzelf.
    ===Noten===
     
    12. Is er iemand zo slecht, dat hij besmet vee of bedorven waar voor deugdelijk verkoopt, dan moet de marktrechter hem weren en de burchtvrouwen hem noemen over het hele land.
     
    ==Ottema 1876==
    '''[/31]'''  Algemeene wetten.
     
    1. Alle vrijgeborenen zijn op gelijke wijze geboren. Daarom moeten zij ook gelijke rechten hebben, even goed op het land als op het ee, dat is water, en op alles wat Wralda geeft.
     
    2. Elke manspersoon mag de vrouw zijner keuze vrijen, en elke dochter mag haren heildronk aanbieden aan hem, dien zij bemint.
     
    3. Heeft iemand eene vrouw genomen, dan geeft men hem huis en werf. Is er geen, dan moet het gebouwd worden.
     
    4. Is hij naar een ander dorp gegaan om eene vrouw en wil hij daar blijven, dan moet men hem aldaar een huis en werf geven, benevens het genot van de hemrik.
     
    5. Aan ieder manspersoon moet men een achterdeel als werf bij zijn huis geven: want niemand mag een voordeel bij zijn huis hebben, veel min een ronddeel. Alleen wanneer iemand eene daad verricht heeft tot gemeenen nutte, dan mag hem dat gegeven worden. Ook mag zijn jongste zoon dat erven. Na dezen moet het dorp dat terugnemen.
     
    6. Elk dorp zal een hemrik hebben naar zijne behoefte en de graaf zal hoeden dat elk zijn deel bemest en goed houdt, opdat de nakomelingen geene schade lijden mogen.
     
    7. Elk dorp mag eene markt hebben ter koop en verkoop, of tot ruilhandel. Al het andere land zal bouw en bosch blijven. Doch de boomen daarin zal niemand vellen, buiten gemeene raad, en buiten weten van den woudgraaf. Want de wouden zijn ten gemeenen nutte, daarom mag niemand er meester van zijn. '''[33]'''
     
    8. Als marktgeld mag het dorp niet meer nemen dan het elfde gedeelte van den koopschat, noch van de inwoners, noch van de verafwonenden. Ook mag de marktschatting* niet eerder verkocht worden als het andere goed.
     
    9. Al het marktgeld moet jaarlijks verdeeld worden, drie dagen voor den Juuldag, in honderd deelen te verdeelen.
     
    10. De grevetman met zijne graven zal daarvan ontvangen twintig deelen; de marktrechter tien deelen en zijne helpers vijf deelen; de volksmoeder een deel; de vroedvrouw vier deelen; het dorp tien deelen; de armen, dat zijn die welke niet werken kunnen of mogen, vijftig deelen.
     
    11. Degene die te markt komen mogen niet woekeren. Komen er sommige, dan is het de plicht der maagden, hen kenbaar te maken over het geheele land, opdat zij nimmer gekozen worden tot eenig ambt, want zulke hebben een gierig hart. Om rijkdom te vergaderen zouden zij alles verraden, het volk, de Moeder, hunne nabestaanden en ten laatsten zich zelven.
     
    12. Is er iemand zoo boos dat hij zuchtziek vee of bedorven waar voor heel goed verkoopt, dan moet de marktrechter hem weren en de maagden hem noemen over het geheele land.
     
    ==Noten==
    <references />
    <references />
    {{Hoofdstuk Navigatie|normal=NL021.15 Oorlogswetten|back=NL015.01 Burgwetten}}
    =={{Titel andere talen}}==
    <span>
    :<div class="emoji flag de"></div> '''[[DE019.08 Gemeinschaft]]'''
    :<div class="emoji flag uk"></div> '''[[EN019.08 Common]]'''
    :<div class="emoji flag es"></div> '''[[ES019.08 Comunidad]]'''
    :<div class="emoji flag fs"></div> '''[[FS019.08 MÉNA ÉWA|FS019.08 <span class="fryas">MÉNA ÉWA</span>]]'''
    :<div class="emoji flag no"></div> '''[[NO019.08 Fellesskap]]'''</span>


    =={{Ander NL}}==
    Hoofdstuk E: [[E Ottema|Ottema 1876]] | [[E Overwijn|Overwijn 1951]]
    [[Category:Nederlandse Vertalingen]]
    [[Category:Nederlandse Vertalingen]]
    __FORCETOC__
    {{DEFAULTSORT:^E. Wetten^}}
    {{DEFAULTSORT:^Hk 03 Wetten en Rechten^}}
    {{Hoofdstuk Navigatie|normal=Nl 03c Oorlogswetten}}

    Latest revision as of 13:40, 3 November 2024

    Ontwerp 2025 Ott

    E. Wetten

    Wetten der Gemeenschap

    19.08 Wetten voor de Gemeenschap

    1. Alle Frijaskinderen zijn op gelijke voet geboren. Daarom moeten ze ook gelijke rechten hebben, aan land, op het water, of waar dan ook in de wereld.

    2. Elke man mag de vrouw van zijn keuze vragen en elke dochter mag daarop haar heildronk aanbieden aan wie zij begeert.

    3. Wie een vrouw heeft gehuwd krijgt een huis met werf. Is er geen beschikbaar, dan moet het gebouwd worden.

    4. Is hij naar een ander dorp gegaan voor een vrouw en wil hij daar blijven, dan krijgt hij daar een huis met werf en beschikking over het buitengebied.

    5. Iedereen krijgt een stuk grond achter zijn huis als werf, maar niet vóór zijn huis, laat staan rondom. Alleen wie iets gedaan heeft tot algemeen nut krijgt dat en zijn jongste zoon mag dat erven, maar daarna neemt het dorp het weer terug.

    [020] 6. Elk dorp zal een buitengebied hebben naar behoefte en de Greve moet de gebruikers aansporen om elk zijn deel te bemesten en onderhouden, opdat het nageslacht geen schade lijdt.

    7. Elk dorp mag een markt hebben voor koop, verkoop en ruilhandel. Al het overige land zal bouw en woud blijven, maar de bomen daarvan mag niemand kappen zonder algemene instemming en buiten weten van de Woudgreve. Omdat de wouden voor algemeen gebruik zijn mag niemand daar zelf over beschikken.

    8. Als bijdrage aan de markt mag het dorp niet meer nemen dan het twaalfde deel van de koopwaar, van inwoners noch van vreemden. Deze marktschat mag pas na het andere goed worden verkocht.

    9. Alle opbrengst van de markt moet jaarlijks worden verdeeld, drie dagen voor de Joeldag en wel in honderd delen.

    10. De Grevetman met zijn Greven zal daarvan twintig delen ontvangen, de marktrechter met zijn helpers vijf delen, tien delen voor de markt zelf, de Volksmoeder één deel, de Gouwmoeder vier delen, het dorp tien delen en de armen, dat zijn zij die niet in staat of in de gelegenheid zijn om te werken, vijftig delen.

    11. Wie op de markt komt mag [021] niet woekeren. Wordt iemand hierop betrapt, dan zijn de Famen verplicht hem in het hele land bekend te maken, opdat hij nooit tot enig ambt zal worden verkozen. Want dat soort heeft een gierig hart. Om zichzelf te verrijken zouden ze iedereen verraden; het volk, de Moeder, hun familie en tenslotte zichzelf.

    12. Is iemand zo slecht dat hij ziek vee of bedorven waar voor deugdelijk verkoopt, dan moet de marktrechter hem tegenhouden en moeten de Famen hem in het hele land bekendmaken.

    Noten

    Navigeer

    NL015.01 Burgwetten ᐊ vorig/volgend ᐅ NL021.15 Oorlogswetten


    In andere talen

    DE019.08 Gemeinschaft
    EN019.08 Common
    ES019.08 Comunidad
    FS019.08 MÉNA ÉWA
    NO019.08 Fellesskap

    Andere Nederlandse vertalingen

    Hoofdstuk E: Ottema 1876 | Overwijn 1951