E Overwijn

    From Oera Linda Wiki

    Deel I. Het Boek der Adela-volgers

    E. Wetten

    Burgwetten
    Wetten der Gemeenschap
    Oorlogswetten
    In Oorlogstijd
    Zekerheid

    Overwijn 1951

    [/17] Dit zijn de wetten, die tot de burchten behoren.

    1. Indien ergens een burcht is gebouwd, dan moet de lamp daarvan aan de eerste lamp te Texland aangestoken worden, doch dat mag nooit anders dan door de Moeder geschieden.

    2. Elke Moeder zal haar eigen maagden kiezen. Eveneens die, welke op andere burchten moeder zijn.

    3. De Moeder te Texland mag haar opvolgster kiezen, doch indien zij sterft voordat zij dat gedaan heeft, dan moet die gekozen worden op een algemene vergadering bij raad van alle states tezamen.

    4. De Moeder op Texland mag een en twintig maagden hebben en zeven spinmeisjes, opdat er altijd zeven bij de lamp mogen waken overdag en ’s nachts. Bij de maagden die op andere burchten als moeder dienen, evenveel.

    5. Als een maagd wil huwen, moet zij dat aan de Moeder berichten en op staande voet tot de mensen terugkeren, eer zij met haar zwoele adem het licht verontreinigt.

    [19] 6. Aan de Moeder en aan iedere burchtmaagd zal men toevoegen: een en twintig burchtheren, zeven bejaarde wijzen, zeven oud-soldaten en zeven oud-zeesoldaten (mariniers).

    7. Daarvan zullen elk jaar naar huis keren drie van elk zevental, maar zij mogen niet opgevolgd worden door hun nabestaanden, nader dan het vierde lid.

    8. Ieder mag drie honderd jonge burchtverdedigers hebben.

    9. Voor deze diensten zullen zij Frya’s tekst leren en de wetten, van de wijze mannen de wijsheid, van de oud-aanvoerders de kunst van de oorlog en van de vlootvoogden de kundigheden, die bij het uitvaren nodig zijn.

    10. Van deze verdedigers zullen jaarlijks honderd naar huis gaan, maar zijn er sommige verminkt, dan mogen zij op de burchten blijven hun hele leven lang.

    11. Bij het kiezen van de verdedigers mag niemand van de burcht een stem hebben, noch de Grevetmannen, noch andere opperhoofden, maar enkel en alleen het volk.

    12. De Moeder te Texland zal men geven driemaal zeven flinke boodschappers, met driemaal twaalf rappe paarden. Op de andere burchten aan elke burchtvrouwe drie boodschappers met zeven paarden.

    13. Ook zal iedere burcht hebben: vijftig landbouwers, door het volk verkozen, maar daartoe mag men slechts dezulken aanwijzen, die niet geschikt en sterk voor de krijgsdienst, noch voor buitenvaarder zijn.

    14. Iedere burcht moet in zijn eigen onderhoud voorzien en zich bedruipen van zijn eigen ronddeel en van het deel, dat hij van het marktgeld ontvangt.

    15. Is er iemand gekozen, om op de burchten te dienen en wil hij niet, dan mag hij nooit meet burchtheer worden, en dus nooit een stem hebben. Is hij reeds burchtheer, dan zal hij die eer verliezen.

    16. Indien iemand raad begeert van de Moeder, of van een burchtvrouwe, dan moet hij zich melden bij de schrijver. Deze brengt hem naar de heelmeester, die moet zien of hij ook behept is met kwade smetten. Is hij goedgekeurd, dan ontdoet hij zich van zijn wapens en zeven krijgslieden brengen hem bij de Moeder.

    17. Gaat de zaak over één state, dan mogen er niet minder dan drie boden komen. Betreft zij het hele Fryasland, dan moeten er nog driemaal zeven getuigen bij zijn. Dus, dat er geen kwade vermoedens mogen rijzen, noch bedrog gepleegd worde.

    18. Bij alle zaken moet de Moeder ervoor zorgen en hoeden, dat haar kinderen,dat is Frya’s volk, op een zo gelijk mogelijk welvaartspeil blijven, als maar kan. Dat is de grootste van haar plichten en de onze is het om haar daarin te helpen.

    [21] 19. Heeft men haar bij een gerechtelijke zaak ingeroepen om uitspraak te doen tussen een Grevetman en de gemeente en vindt zij de zaak twijfelachtig, dan moet zij ten bate van de gemeente spreken, opdat er vrede kome, en omdat het beter is dat aan één man onrecht wordt gedaan dan aan velen.

    20. Komt iemand om raad en weet de Moeder raad, dan behoort zij die terstond te geven. Weet zij terstond geen raad, dan mag zij zeven dagen laten wachten. Weet zij dan nog geen raad, dan kan men heengaan en mag men zich niet beklagen, omdat géén raad beter is dan een verkeerde raad.

    21. Heeft een Moeder raad gegeven uit kwaadwilligheid, dan moet men haar doden, of uit het land drijven, geheel naakt en bloot.

    22. Zijn haar burchtheren medeplichtig, dan doet men eveneens met hen.

    23. Is haar schuld twijfelachtig of bloot vermoeden, dan moet men hierover beraadslagen en spreken, zonodig een en twintig weken lang. Stemt de helft voor: schuldig, dan houde men haar voor onschuldig. Twee derde, zo wacht men nog een vol jaar. Stemt men dan ook nog zo, dan mag men haar voor schuldig houden, maar niet doden.

    24. Indien er onder het derde deel zijn, die haar voor zó onschuldig houden, dat zij haar willen volgen, dan kunnen zij dat doen met al hun drijvende en tilbare have en niemand behoort hen daarom te minachten, aangezien de meerderheid evengoed kan dwalen als de minderheid.

    Algemene wetten.

    1. Alle Fryaskinderen zijn op druppelgelijke wijze geboren. Daarom moeten zij ook gelijke rechten hebben, evengoed op het land als op het ee, dat is water, en op alles wat Wr.alda geeft.

    2. Elk manspersoon mag de vrouw zijner keuze vrijen, en elke dochter mag haar heildronk uitbrengen op hem, die zij bemint.

    3. Heeft iemand een vrouw genomen, dan geeft men hen huis en erf. Is er geen, dan moet het gebouwd worden.

    4. Is hij naar een ander dorp gegaan om een vrouw en wil hij daar blijven, dan moet men hem aldaar een huis en erf geven, benevens het genot van het dorpsterrein.

    5. Aan ieder manspersoon moet men een achterdeel als erf bij zijn huis geven, want niemand mag een vóórdeel bij zijn huis hebben, nog minder een ronddeel. Alleen wanneer iemand een daad heeft verricht ten algemene nutte mag hem dat worden gegeven. Ook mag zijn jongste zoon dat erven. Na deze moet het dorp het terugnemen.

    6. Elk dorp zal een terrein hebben naar zijn behoefte en de graaf zal ervoor hoeden, dat elk zijn deel bemest en goed houdt, opdat de nakomelingen geen schade mogen lijden.

    7. Elk dorp mag een markt hebben tot koop en verkoop, of tot [23] ruilhandel. Al het andere land zal bouw- en bosland blijven. Maar de bomen daarin zal niemand vellen, buiten de algemene Raad, en buiten weten van de woudgraaf. Want de wouden zijn ten algemene nutte, daarom mag niemand er meester van zijn.

    8. Als marktgeld mag het dorp niet meer nemen dan het elfde gedeelte van de koopsom, noch van de inwoners, noch van de veráfwonenden. Ook mag de marktschatting niet eerder verkocht worden dan het andere goed.

    9. Al het marktgeld moet jaarlijks worden verdeeld, drie dagen voor de Joldag, in honderd delen.

    10. De grietman met zijn graven zal daarvan ontvangen twintig delen; de marktrechter en zijn helpers vijf delen en aan marktgeld tien delen; de volksmoeder één deel, de gouwmoeder vier delen; het dorp tien delen; de armen, dat zijn zij, die niet kunnen of mogen werken, vijftig delen.

    11. Degenen, die ter markt komen, mogen niet woekeren. Komen er sommigen, dan is het de plicht der burchtvrouwen hen bekend te maken over het hele land, opdat zij nimmer gekozen worden tot enig ambt, want dezulken hebben een hart als een gier. Om rijkdom te vergaren, zouden zij alles verraden: het volk, de Moeder, hun gemeenschap en tenslotte zichzelf.

    12. Is er iemand zo slecht, dat hij besmet vee of bedorven waar voor deugdelijk verkoopt, dan moet de marktrechter hem weren en de burchtvrouwen hem noemen over het hele land.

    In vroegere tijden huisde Finda’s volk meest allegaar in zijns moeder’s geboorteland, met name Atlantis, dat nu in zee ligt. Zij waren dus ver af. Daarom hadden wij ook geen oorlog. Toen zij verdreven zijn en hierheen kwamen roven, toen kwamen er vanzelf landsverdediging, aanvoerders, koningen en oorlog. Voor dat alles kwamen er leefregels en uit de leefregels kwamen wetten.

    Hier volgen de wetten, die daaruit zijn samengesteld.

    1. Elke Frya moet beledigers of vijanden afweren met alle wapens als hij verzinnen, verkrijgen en hanteren kan.

    2. Is een knaap twaalf jaar, dan moet hij de zevende dag van zijn leertijd missen om zich in de wapenhandel te bekwamen.

    3. Is hij bekwaam geworden, dan geve men hem wapens en hij wordt tot krijgsman geslagen.

    4. Is hij drie jaar krijgsman, dan wordt hij burchtheer en mag hij helpen zijn hoofdman kiezen.

    5. Is hij zeven jaren kiezer, dan mag hij helpen een hertog of koning te kiezen en daartoe ook gekozen worden.

    6. Alle drie jaren moet hij herkozen worden.

    [25] 7. Behalve de koning mogen alle ambtsmannen herkozen worden, die het rechte doen en naar Frya’s raad leven.

    8. Geen koning mag langer dan drie jaar koning blijven, opdat hij niet beklijven moge, tot schade van onze vrijheid.

    9. Heeft hij zeven jaar gerust, dan mag hij weer gekozen worden.

    10. Is de koning door de vijand verslagen, dan mogen zijn nabestaanden ook naar de eer dingen.

    11. Is hij op zijn tijd afgetreden of binnen zijn tijd gestorven, dan mag geen bloedverwant hem opvolgen, die hem nader staat dan het vierde lid.

    12. Degenen, die strijden met de wapens in hun handen, kunnen niets verzinnen en wijs blijven, daarom voegt het een koning niet wapens te hanteren in de strijd. Zijn wijsheid moet zijn wapen en de liefde van zijn soldaten moet zijn schild zijn.

    Hier zijn de rechten der Moeder en der koningen.

    1. Indien er oorlog komt, zendt de Moeder haar boodschappers naar de koning. De koning zendt boden naar de grietmannen om de landweer.

    2. De grietmannen roepen alle burchtheren bijeen en beraadslagen hoeveel mannen zij zullen zenden.

    3. Al hun besluiten moeten dadelijk naar de Moeder worden gezonden, met boodschappers en getuigen.

    4. De Moeder laat alle besluiten verzamelen en bepaalt het gulden getal, dat is het gemiddelde van alle besluiten tezamen. Hiermede moet men vooreerst vrede hebben en de koning (opperbevelhebber) eveneens.

    5. Is het leger te velde, dan behoeft de koning slechts met zijn hoofdmannen te raadplegen, maar daarbij moeten altijd drie burchtheren der Moeder vooraan zitten zonder stem. Deze burchtheren moeten dagelijks boodschappers naar de Moeder zenden, opdat zij moge weten, of er iets gedaan wordt, strijdig met Frya’s raadgeving.

    6. Wil de koning iets doen en zijn raden niet, dan mag hij dat niet ondernemen.

    7. Komt de vijand onverwachts, dan moet men doen, zoals de koning gebiedt.

    8. Is de koning niet op zijn post, dan moet men zijn opvolger gehoorzamen, of die op hem volgt, tot de laatste toe.

    9. Is er geen hoofdman, dan moet men er een kiezen.

    10. Is daar geen tijd voor, dan werpe zich iemand tot hoofdman op, die zich sterk gevoelt.

    11. Heeft de koning een gevreesd volk afgeslagen, dan mogen zijn nakomelingen zijn naam achter hun eigen naam voeren. De koning [27] mag, zo hij wil, op een onbewerkte plaats een plek uitkiezen voor een huis en erf. Dat erf mag een ronddeel zijn, zo groot, dat hij naar alle zijden zeven honderd passen van zijn huis af kan lopen, eer hij aan zijn grens komt.

    12. Zijn jongste zoon mag dat goed erven, na hem diens jongste zoon. Dan zal men het terugnemen.

    Dit zijn de rechten aller Fryas voor hun veiligheid.

    1. Indien er wetten worden gemaakt, of nieuwe leefregels samengesteld, dan moet dat ten algemenen nutte geschieden, maar nooit ten bate van enkele mensen, noch van enkele geslachten, noch van enkele staten, noch van iets dat eenhoofdig is.

    2. Wanner er oorlog komt en er worden huizen vernield of schepen, hoe dan ook, hetzij door de vijand, hetzij bij algemene raad, dan behoort de algemene gemeente, dat is al het volk bij elkaar, dit weer te vergoeden, opdat niemand de algemene zaak zal helpen verliezen, om zijn eigen goed te behouden.

    3. Is de oorlog voorbij en zijn er enkelen zodanig verminkt, dat zij niet langer kunnen werken, dan moet de algemene gemeente hen onderhouden. Bij de feesten behoren zij vooraan te zitten, opdat de jeugd hen zal eren.

    4. Zijn er weduwen en wezen uit voortgekomen, dan moet men die ook onderhouden, en de zoons mogen de namen van hun vaders op hun schilden schrijven tot eer van hun geslacht.

    5. Zijn er door de vijand gevangen genomen en komen zij terug, dan moet men hen ver van de strijd wegvoeren, want zij kunnen vrijgelaten zijn onder kwade beloften en dan kunnen zij hun beloften niet houden en tóch eerlijk blijven.

    6. Indien wij zelf vijanden gevangennemen, dan voere men die diep in het land en lere hun onze vrije zeden.

    7. Indien men hen naderhand vrijlaat, dan laat men dat bij voorkeur door de burchtvrouwen doen, opdat wij makkers en vrienden winnen in plaats van haters en vijanden.

    Navigeer

    D Overwijn ᐊ vorig/volgend ᐅ F Overwijn