Jump to content

NL047.06 Goede Tijd: Difference between revisions

From Oera Linda Wiki
No edit summary
(20 intermediate revisions by the same user not shown)
Line 1: Line 1:
=={{Versie_Ott}}==
=={{Versie_Ott}}==


'''7a. De Goede Tijd'''
'''J. Oude Tijd: Op Alle Burgen 1'''


'''[[047|[047/05]]]''' Dit staat op alle burchten geschreven:
'''a. De Goede Tijd'''


Vóór de erge tijd begon, was ons land het schoonste in de wereld. De zon rees hoger en er was zelden vorst. Aan de bomen en struiken groeiden vruchten en noten die nu niet meer bestaan. Onder de graszaden hadden we niet alleen ''kéren'', ''ljaver'' en ''bliede'', maar ook ''swéte'',<ref>De betekenissen van deze vier graannamen zijn: ''gekozen/verkoren'', ''liever'', ''blij'' en ''zoete''.</ref> dat glinsterde als goud en dat men onder zonnestralen kon bakken. Jaren werden niet geteld, want het ene jaar was even gelukkig als het andere.
'''[[047|47.05]]''' Dit staat op alle burchten geschreven:


Aan de ene zijde werden we omsloten door ''Wralda's Zee'', waarop geen volk buiten ons machtig noch kundig was te varen. Aan de andere zijde werden we beschut door het brede ''Twiskland'' (Tussenland), dat het Findasvolk niet durfde doorkruisen, vanwege de dichten wouden en de wilde dieren. Bij zonsopgang was onze uiterste grens voorbij de ''Oostzee'', bij zonsondergang de ingang van de ''Middenzee'', zodat we, behalve de kleinere, wel twaalf grote, zoete rivieren hadden, door Wralda ons gegeven om ons land fris te houden en om ons avontuurlijke volk de weg te wijzen naar zijn zee.
Vóór de erge tijd begon, was ons land het schoonste in de wereld. De zon rees hoger en er was zelden vorst. Aan de bomen en struiken groeiden vruchten en noten die nu niet meer bestaan. Onder de graszaden hadden we niet alleen ''keren'', ''ljaver'' en ''bliede'', maar ook ''swete'',<ref>De betekenissen van deze vier graannamen zijn: ''gekozen/verkoren'', ''liever'', ''blij'' en ''zoete''.</ref> dat glinsterde als goud en dat men onder zonnestralen kon bakken. Jaren werden niet geteld, want het ene jaar was even gelukkig als het andere.


De oevers van deze rivieren werden bijna overal door ons volk bewoond, '''[[048|[048]]]''' alsook de velden — de gehele ''Reine'' van begin tot eind. Voorbij de ''Dénamarka'' en het ''Juttarland'' hadden we volksplantingen met een Burgmoeder. Daarvandaan verkregen we koper en ijzer, alsmede hars en pek, en enige andere benodigdheden. Tegenover ons voormalig ''Westland'' hadden we ''Brittanja'' met haar tingroeven.<ref>'tingroeven' (<span class="fryas">TINLÁNA</span>) — of: tinlanen, -mijnen. In een Egyptisch standbeeld uit plm. 2300 v.C. was tin verwerkt uit Cornwall ([https://nl.wikipedia.org/wiki/Tin_(element)#Ontdekking Wikipedia]).</ref> Brittanja was het land der bannelingen, die met hulp van hun Burgmoeder waren ''weggebrit'' om hun leven te sparen. Opdat ze niet terug zouden komen werd er eerst een B op hun voorhoofd getatoeëerd; 
Aan de ene zijde werden we omsloten door Wralda’s Zee, waarop geen volk buiten ons machtig noch kundig was te varen. Aan de andere zijde werden we beschut door het brede Twiskland, dat het Findasvolk niet durfde doorkruisen, vanwege de dichten wouden en de wilde dieren. Bij zonsopgang was onze uiterste grens voorbij de Oostzee, bij zonsondergang de ingang van de Middenzee, zodat we, behalve de kleinere, wel twaalf grote, zoete rivieren hadden, door Wralda ons gegeven om ons land fris te houden en om ons avontuurlijke volk de weg te wijzen naar zijn zee.


[meer volgt]  
De oevers van deze rivieren werden bijna overal door ons volk bewoond, '''[[048|[048]]]''' alsook de velden — de gehele Reine van begin tot eind. Voorbij de Denemarken en het Jutterland hadden we volksplantingen met een Burgfaam. Daarvandaan verkregen we koper en ijzer, alsmede hars en pek, en enige andere benodigdheden. Tegenover ons voormalig Westland hadden we Brittania met haar tingroeven.<ref>‘tingroeven’ (<span class="fryas">TINLÁNA</span>) — of: tinlanen, -mijnen. In een Egyptisch standbeeld uit plm. 2300 v.C. was tin verwerkt uit Cornwall ([https://nl.wikipedia.org/wiki/Tin_(element)#Ontdekking Wikipedia]).</ref> Brittania was het land der bannelingen, die met hulp van hun Burgfaam waren ''weggebrit'' om hun leven te sparen. (Opdat ze niet terug zouden komen werd er eerst een B op hun voorhoofd getatoeëerd; moordenaars in de kleur van bloed, andere misdadigers met blauwe verf.) Daarbuiten hadden onze zeevaarders en kooplieden nog pakhuizen in de Heinde Kreeklanden en in Lijdia. (In Lijdia leven de zwarte mensen.) 


=={{Titel_noten_vertalingen}}==
Omdat ons land zo ruim en groot was, hadden we vele onderscheidende namen: Zij die ten oosten van de Denamarken zaten werden Jutters genoemd, omdat ze bijna niets anders deden dan barnsteen jutten. Zij die daar op de eilanden zaten werden Letenen genoemd, omdat ze meestal verlaten leefden. Alle strand- en wadbewoners, vanaf de Denamarken totaan de Sandfal (nu: Skelda), werden Sturen, Zeekampers en Angelaren genoemd. Angelaren, zo noemde men vroeger de zeevissers, omdat die gewoonlijk met angel of kol visten '''[[049|[049]]]''' en nooit met netten.<ref>‘angel of kol’ (<span class="fryas">ANGEL JEFTA KOL</span>) — een lange lijn, voorzien van haak en lood ([https://gtb.ivdnt.org/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M034627 gtb]).</ref> Zij die tussen de kust en de Heinde Kreeklanden zaten werden slechts Kaadhemers genoemd,<ref>‘Kaadhemers’ (<span class="fryas">KÁDHÉMAR</span>) — mogelijk de eigenlijke naam van de [https://nl.wikipedia.org/wiki/Chatten_(volk) Chatten]. </ref> omdat ze nooit de zee op gaan. Zij die zaten in de Hoge Marken, grenzend aan de Twisklanden, werden Saksmannen genoemd, omdat ze altijd gewapend waren vanwege de gevaarlijke dieren en verwilderde bannelingen. Verder hadden we nog de namen Landzaten, Meerzaten en Hout- of Woudzaten. 
<div class="toccolours mw-collapsible mw-collapsed">


===Noten===
===Noten===
<references />
<references />
{{Hoofdstuk Navigatie|normal=NL049.11 Aldland|back=NL045.01 Joel|alternative=NL049.11 Aldland|altback=NL108.28 Rijn}}
=={{Titel andere talen}}==
<span>
:<div class="emoji flag de"></div> '''[[DE047.06 Altzeit]]'''
:<div class="emoji flag uk"></div> '''[[EN047.06 Before]]'''
:<div class="emoji flag es"></div> '''[[ES047.06 Buenos Tiempos]]'''
:<div class="emoji flag fs"></div> '''[[FS047.06 GODE TID|FS047.06 <span class="fryas">GODE TID</span>]]'''
:<div class="emoji flag no"></div> '''[[NO047.06 God tid]]'''</span>


==={{Versie_Own}}===
=={{Ander NL}}==
'''[/47] Dit staat op alle burchten geschreven.'''
Hoofdstukken G, H en J: [[GHJ Ottema|Ottema 1876]] | [[GHJ Overwijn|Overwijn 1951]]
 
Vóór de slechte tijd kwam, was ons land het schoonste ter wereld. De zon rees hoger en er was zelden vorst. Aan de bomen en heesters groeiden vruchten en ooft, die nu verloren zijn. Onder de graszaden hadden wij niet alleen gerst, haver en stuifmeel, maar ook tarwe, die als goud blonk en die men onder de zonnestralen kon bakken. De jaren werden niet geteld, want het ene jaar was even vrolijk als het andere. Aan de ene zijde werden wij door Wr.alda's zee ingesloten, waarop geen volk behalve wij mocht varen, noch kon. Aan de andere zijde werden wij door het brede Twiskland (Mosland) begrensd, waardoorheen het volk van Finda niet '''[49]''' durfde komen, wegens de dichte wouden en het wilde gedierte. Ten Oosten grensden wij tot aan het uiteinde der Oostzee en ten Westen aan de Middellandse Zee-Atlantische Oceaan, zodat wij buiten de kleine rivieren wel twaalf grote zoetwaterstromen hadden, ons door Wr.alda gegeven om ons land vochtig te houden en om ons strijdbaar volk de weg naar zijn zee te wijzen.
 
De oevers van deze stromen waren bijna alle in het bezit van ons volk, ook de velden aan de Rijn, van ‘t ene tot het andere eind toe.
 
Tegenover de Denemarken en het Juttenland hadden wij volksplantingen met een burchtmaagd. Vandaar wonnen wij koper en ijzer, benevens teer, pek en sommige andere benodigdheden. Tegenover ons voormalig Westland hadden wij Brittannië met zijn tinlanden. Brittannië was het land der ballingen, die met behulp van hun burchtmaagd waren weggetrokken, om hun leven te redden. Maar, opdat zij niet terug zouden komen, werd een B in hun voorhoofd getatoeëerd; de verbannenen met rode bloedverf, de andere misdadigers met blauwe verf. Bovendien hadden onze zeelieden en kooplieden menige loods (en/of nederzetting) in de nabij Krekalanden (Italië), en in Lydia. In Lydia (Afrika) zijn de zwarte mensen. Daar ons land zo ruim en groot was, hadden wij veel afzonderlijke namen. Die gevestigd waren ten Oosten van de Denemarken, werden Jutten genoemd, (omdat zij bijna niet anders deden dan barnsteen 'jutten'). Die op de eilanden woonden werden Letten genoemd, (omdat zij meestal vertaten leefden). Alle strand- en kustbewoners van de Denemarken af tot aan de Sandval, nu Schelde, werden Sturiërs, Kimbren en Angelen genoemd. (Angelen noemde men voorheen de buitenvissers, omdat zij alleen met "angel" of hoekwant visten, en nooit met netten). Die vandaar tot aan het naaste Krekaland woonden, werden eenvoudig strijders genoemd, (omdat zij nooit naar buiten voeren). Die in de Hoge Marken woonden, welke aan de Moslanden grensden, werden Saksen genoemd, (omdat zij altijd gewapend waren tegen het wilde gedierte en de verwilderde vluchtelingen). Daarenboven hadden wij de namen: Landzaten, Marzaten en Hout- of Woudzaten.
 
===Ottema 1876 ===
'''[/67] Dit staat op alle burgten geschreven.'''
 
Eer de booze tijd kwam, was ons land het schoonste in de wereld. De zon rees hooger en er was zelden vorst. Aan de boomen en heesters groeiden vruchten en ooft, die nu verloren zijn. Onder de grasplanten hadden wij niet alleen gerst, haver en rogge, maar ook tarwe, die als goud blonk en die men onder de zonnestralen kon bakken. De jaren werden niet geteld, want het eene jaar was even vrolijk als het andere. Aan de eene zijde werden wij door Wraldas zee besloten, waarop geen volk behalve wij mocht varen, noch konde. Aan de andere zijde werden wij door het breede Twiskland (tusschenland, Duitschland) omtuind, waardoor het volk van Finda niet durfde komen, wegens de dichte wouden en het wild gedierte. Ten oosten paalden wij tot het uiteinde der Oostzee, en ten westen aan de Middellandsche '''[69]''' zee, zoodat wij buiten de kleine rivieren wel twaalf groote zoetwater stroomen hadden, ons door Wralda gegeven om ons land vochtig te houden en om onze zeevaarders den weg naar zijne zee te wijzen.
 
De oevers van deze stroomen werden bijna alle door ons volk bezeten, ook de velden aan den Rijn, van 't eene einde tot het andere toe.
 
Tegenover de Denemarken en het Juttenland hadden wij volkplantingen met eene burgtmaagd. Van daar wonnen wij koper en ijzer, benevens teer, pik en sommige andere benoodigheden. Tegenover ons voormalig Westland hadden wij Brittannie met zijne tinlanden. Brittannie was het land der ballingen, die met behulp hunner burgtmaagd weggetrokken waren, om hun lijf te behouden., Maar opdat zij niet terug zouden komen, werd eerst een B. voor hun voorhoofd geprikt, de gebannenen met roode bloedverf, de andere misdadigers met blaauwe verf. Bovendien hadden onze zeelieden en kooplieden menige loods (factorij) in de heinde Krekalanden (Italie) en in Lydia. In Lydia (Lybia) zijn de zwarte menschen. Daar ons land zoo ruim en groot was, hadden wij vele afzonderlijke namen. Die welke gezeten waren ten oosten van de Denemarken, werden Jutten genoemd, uithoofde zij bijna anders niet deden dan barnsteen jutten (aan het strand zoeken). Die welke woonden op de eilanden werden Letten geheeten, om dat zij meestal verlaten leefden. Alle strand en kustbewoners van de Denemarken af tot aan de Sandval, nu Schelde, werden Stuurlieden, Zeekampers en Angelaren geheeten. Angelaren zoo noemde men te voren de buitenvisschers, omdat zij alleen met angel of hoekwant vischten, en nooit geen netten (gebruikten). Die welke van daar tot aan het naaste Krekaland woonden, werden eenvoudig Kadhemers genoemd, omdat zij nimmer buiten voeren (maar aan de kade bleven). Die in de Hooge marken gezeten waren, welke aan de Twisklanden paalden, werden Saxmannen geheeten, uithoofde zij altijd gewapend waren tegen het wild gedierte en de verwilderde Britten. '''[71]''' Daarenboven hadden wij de namen Landzaten, Marzaten en Hout- of Woudzaten.
</div>
 
{{Hoofdstuk Navigatie|normal=Nl 07b Hoe Aldland Verzonk|back=Nl 06 Joel, Schrift, Cijfers|alternative=Nl 07b Hoe Aldland Verzonk|altback=Nl 13i Langs de Rijn}}
 
[[Category:Nederlandse Vertalingen]]
[[Category:Nederlandse Vertalingen]]
__FORCETOC__
{{DEFAULTSORT:^J. Oude Tijd^}}
{{DEFAULTSORT:^Hk 07 Op Alle Burchten^}}

Revision as of 08:05, 31 March 2025

Ontwerp 2025 Ott

J. Oude Tijd: Op Alle Burgen 1

a. De Goede Tijd

47.05 Dit staat op alle burchten geschreven:

Vóór de erge tijd begon, was ons land het schoonste in de wereld. De zon rees hoger en er was zelden vorst. Aan de bomen en struiken groeiden vruchten en noten die nu niet meer bestaan. Onder de graszaden hadden we niet alleen keren, ljaver en bliede, maar ook swete,[1] dat glinsterde als goud en dat men onder zonnestralen kon bakken. Jaren werden niet geteld, want het ene jaar was even gelukkig als het andere.

Aan de ene zijde werden we omsloten door Wralda’s Zee, waarop geen volk buiten ons machtig noch kundig was te varen. Aan de andere zijde werden we beschut door het brede Twiskland, dat het Findasvolk niet durfde doorkruisen, vanwege de dichten wouden en de wilde dieren. Bij zonsopgang was onze uiterste grens voorbij de Oostzee, bij zonsondergang de ingang van de Middenzee, zodat we, behalve de kleinere, wel twaalf grote, zoete rivieren hadden, door Wralda ons gegeven om ons land fris te houden en om ons avontuurlijke volk de weg te wijzen naar zijn zee.

De oevers van deze rivieren werden bijna overal door ons volk bewoond, [048] alsook de velden — de gehele Reine van begin tot eind. Voorbij de Denemarken en het Jutterland hadden we volksplantingen met een Burgfaam. Daarvandaan verkregen we koper en ijzer, alsmede hars en pek, en enige andere benodigdheden. Tegenover ons voormalig Westland hadden we Brittania met haar tingroeven.[2] Brittania was het land der bannelingen, die met hulp van hun Burgfaam waren weggebrit om hun leven te sparen. (Opdat ze niet terug zouden komen werd er eerst een B op hun voorhoofd getatoeëerd; moordenaars in de kleur van bloed, andere misdadigers met blauwe verf.) Daarbuiten hadden onze zeevaarders en kooplieden nog pakhuizen in de Heinde Kreeklanden en in Lijdia. (In Lijdia leven de zwarte mensen.)

Omdat ons land zo ruim en groot was, hadden we vele onderscheidende namen: Zij die ten oosten van de Denamarken zaten werden Jutters genoemd, omdat ze bijna niets anders deden dan barnsteen jutten. Zij die daar op de eilanden zaten werden Letenen genoemd, omdat ze meestal verlaten leefden. Alle strand- en wadbewoners, vanaf de Denamarken totaan de Sandfal (nu: Skelda), werden Sturen, Zeekampers en Angelaren genoemd. Angelaren, zo noemde men vroeger de zeevissers, omdat die gewoonlijk met angel of kol visten [049] en nooit met netten.[3] Zij die tussen de kust en de Heinde Kreeklanden zaten werden slechts Kaadhemers genoemd,[4] omdat ze nooit de zee op gaan. Zij die zaten in de Hoge Marken, grenzend aan de Twisklanden, werden Saksmannen genoemd, omdat ze altijd gewapend waren vanwege de gevaarlijke dieren en verwilderde bannelingen. Verder hadden we nog de namen Landzaten, Meerzaten en Hout- of Woudzaten.

Noten

  1. De betekenissen van deze vier graannamen zijn: gekozen/verkoren, liever, blij en zoete.
  2. ‘tingroeven’ (TINLÁNA) — of: tinlanen, -mijnen. In een Egyptisch standbeeld uit plm. 2300 v.C. was tin verwerkt uit Cornwall (Wikipedia).
  3. ‘angel of kol’ (ANGEL JEFTA KOL) — een lange lijn, voorzien van haak en lood (gtb).
  4. ‘Kaadhemers’ (KÁDHÉMAR) — mogelijk de eigenlijke naam van de Chatten.

Navigeer

NL045.01 Joel ᐊ vorig/volgend ᐅ NL049.11 Aldland

Aangepaste volgorde:

NL108.28 Rijn ᐊ vorig/volgend ᐅ NL049.11 Aldland

In andere talen

DE047.06 Altzeit
EN047.06 Before
ES047.06 Buenos Tiempos
FS047.06 GODE TID
NO047.06 God tid

Andere Nederlandse vertalingen

Hoofdstukken G, H en J: Ottema 1876 | Overwijn 1951