Jump to content

PR1 Overwijn

From Oera Linda Wiki
Revision as of 10:57, 1 September 2024 by Jan (talk | contribs) (add)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)

Deel II. Vervolg door Oera Lindas

P. Adelbrost

R. Apollania

1. Na Adela’s Dood
2. Geschriften Brunno
Verraad door Burgfaam
Gifpijl Treft Adela
3. Lofspraak voor Adela

Overwijn 1951

[87] De geschriften van Adalbrusk en Apollansa.

Mijn naam is Adalbrusk, de zoon van Apol en Adela. Door mijn volk ben ik gekozen tot grietman over de Linde-oorden, Daarom wil ik dit boek vervolgen, op zodanige wijze als moeder heeft gesproken.

Nadat de Magy was verslagen en de Fryasbrucht in orde gebracht, moest er een Moeder worden gekozen. Bij haar leven had de Moeder heur opvolgster niet genoemd. Haar uiterste wil was weg en nergens te vinden. Zeven maanden daarna werd een algemene vergadering belegd en wel te Grenebro, omdat het aan de Saksenmarken grenst. Mijn moeder werd gekozen, maar zij wilde geen Moeder wezen. Zij had het leven van mijn vader gered, daardoor hadden zij elkander lief gekregen, nu wilden zij ook trouwen. Velen wilden mijn moeder van haar besluit afbrengen, maar mijn moeder zei: een Eremoeder behoort zo rein in haar gemoed te zijn, als zij uiterlijk schijnt en even liefderijk voor al heur kinderen. Doordat ik nu Apol lief heb boven alles in de wereld, kan ik zulk een Moeder niet zijn. Zo sprak Adela met nadruk, maar de andere butchtvrouwen wilden allen Moeder zijn. Elke staat dong mee voor zijn eigen maagd en wilde niet toegeven. Daardoor is er geen gekozen en het rijk dus bandeloos gelaten. Uit het volgende zult ge het begrijpen. Ludger de koning, die onlangs is gestorven, was bij het leven van de Moeder gekozen, blijkbaar door alle staten en met liefde en vertrouwen. Het was zijn beurt op het grote hof te Dogger te wonen en bij het leven van de Moeder werd hem daar grote eer bewezen, want het was er altijd zo vol boden en ridders, als men te voren nooit had gezien. Maar nu was hij eenzaam en verlaten, want iedereen was bevreesd, dat hij de macht zou grijpen buiten het recht om en zou heersen als de slaven-koningen. Elk opperhoofd waande voorts, dat hij genoeg deed, als hij waakte over zijn eigen staat en de een gaf niets toe aan de ander. Met de burchtvrouwen ging het nog erger toe. Elk van haar boogde op haar eigen wijsheid en wanneer de grevetmannen iets deden buiten haar om, verwekten zij wantrouwen tussen hem en zijn volk. Geschiedde er iets, wat vele staten betrof en had men de raad van een vrouwe ingewonnen, dan riepen alle anderen, dat zij gesproken had ten voordele van haar eigen staat. Door dergelijke streken brachten zij tweedracht tussen de staten en tornden zij dusdanig aan het algemeen verband, dat het volk van de éne staat nijdig was op het volk van de andere en het op z’n minst als vreemdelingen beschouwde. Het gevolg daarvan is geweest, dat de Golen of Trowidre ons al het land hebben afzgewonnen tot aan de Schelde en de Magy tot aan de Wezer. Hoe het hierbij is toegegaan, heeft mijn moeder uitgelegd, [89] anders was het boek niet geschreven geworden, ofschoon ik alle hoop verloren heb, dat het nog zal helpen of baten. Ik schrijf dus niet in de waan, dat ik daardoor het land zal winnen of behouden, dat is mijns inziens ondoenlijk. Ik schrijf alleen voor het komende geslacht, opdat zij al tezamen mogen weten, op hoedanige wijze wij verloren gingen en opdat ieder daaruit mag leren, dat alle kwaad zijn straf oproept.

Mij heeft men Apollansa genoemd. Tweemaal dertig dagen na moeder’s dood heeft men Adalbrusk, mijn broeder, vermoord gevonden op de werf, zijn hoofd gespleten en zijn leden uiteengereten. Mijn vader, die ziek lag, is van schrik gestorven. Toen is Apol mijn jongere broer van hier westelijk van Schoonland gevaren. Daar heeft hij een burcht gebouwd, Lindeburcht geheten, om vandaaruit ons leed te wreken. Wr.alda heeft hem daartoe vele jaren verleend. Hem zijn vijf zoons geboren. Die brengen de Magy allen schrik aan en mijn broer vreugde. Na de dood van mijn moeder en mijn broer, zijn de voortvarendsten van onze landen bijeengekomen en hebben een verbond gesloten, Adelbond geheten. Opdat ons geen leed zou overkomen, hebben zij mij en mijn jongste broer Adalkridh [sic] op de burcht gebracht, mij bij de waakmeisjes en mijn broer bij de weermacht. Toen ik dertig jaar oud was, heeft men mij tot burchtvrouw gekozen en toen mijn broer vijftig was, werd hij gekozen tot grietman. Van moeder’s kant was mijn broeder de zesde, maar van vader’s kant de derde. Volgens recht mochten dus zijn nakomelingen niet Over de Linden achter hun naam zetten, maar iedereen wilde het hebben ter ere van mijn moeder. Daarenboven heeft men ons ook een afschrift gegeven van het boek van Adela’s volgelingen, Daarmee ben ik het meeste blij, want door mijn moeder’s wijsheid kwam het in de wereld. In de burcht heb ik nog andere geschriften gevonden, ook lofspraken over mijn moeder, die wil ik allemaal hierna beschrijven.

Dit zijn de nagelaten geschriften van Bruno, die schrijver is geweest op deze burcht.

Nadat de aanhangers van Adela alles hadden laten overschrijven, elk in zijn rijk, wat binnen op de wanden der burchten was gegrift, besloten zij een Moeder te kiezen. Daartoe werd een algemene vergadering belegd op dit erf. Volgens de eerste raad van Adela werd Tuutja aanbevolen. Dit zou ook geslaagd zijn, maar nu vroeg mijn burchtvrouw het woord. Zij was altijd van mening geweest, dat zij Moeder zou worden, omdat zij hier op de burcht zat van waaruit meest alle Moeders gekozen waren. Toen haar het woord gegund was, opende zij haar valse lippen en sprak: Gij allen schijnt zeer te hechten aan Adela’s raad, maar dat zal daarom mijn mond sluiten noch snoeren. Wie is toch Adela en waar komt het vandaan, dat gij [91] haar zo’n hoge lof toezwaait? Zoals ik tegenwoordig ben, is zij tevoren hier burchtvrouw geweest, maar is zij daarom wijzer en beter dan ik en alle anderen? of is zij meer gesteld op onze zeden en gewoonten? Was dat het geval, dan zou zij wel Moeder zijn geworden, toen zij daarvoor gekozen werd, maar neen, zij wilde liever een huwelijk met alle huwelijksgeluk en genoegens, die daaraan verbonden zijn, in plaats van eenzaam over zichzelf en het volk te waken, Zij heeft een helder inzicht, goed, maar mijn ogen zijn verre van verduisterd. Ik heb gezien dat zij haar echtgenoot ten zeerste bemint, nu goed, dat is prijzenswaardig, maar ik heb verder gezien, dat Tuutja Apol’s nicht is. Verder wil ik niets zeggen.

De meer vooraanstaanden begrepen heel goed, waar zij heen wilde, maar onder het volk kwam tweedracht en, doordat het merendeel van hier kwam, wilde het Tuutje die eer niet gunnen. De gesprekken werden beëindig, de messen uit de schede gehaald en er werd geen Moeder gekozen. Kort daarop had een van onze boden zijn makker gedood. Tot nu toe was hij oppassend geweest, daarom had mijn burchtmaagd verlof hem buiten de landspalen te helpen. Maar, inplaats van hem te helpen naar het Heideland, vluchtte zijzelf met hem over de Weser en voorts naar de Magy. De Magy, die zijn Fryaszonen wilde behagen, stelde haar aan als Moeder op Godisburcht in Schoonland. Maar zij wilde meer, zij zei hem dat, indien hij Adela uit de weg kon ruimen, hij meester zou worden over geheel Fryasland. Zij was een vijandin van Adela, zei zij, want door hààr streken was zij geen Moeder geworden. Indien hij haar Techel- of Vliedland wilde toezeggen, zou haar bode zijn krijgers tot wegwijzer dienen. Dit alles heeft haar hode zelf bekend.

Het tweede geschrift

Vijftien maanden na deze laatste algemene vergadering was het Vriendschaps- (Paar-) of Winnemaand. Iedereen gaf toe aan uitbundige vreugde en blijdschap en niemand had andere zorg dan zijn pleizier te verhogen. Maar Wr.alda wilde ons aantonen, dat de waakzaamheid niet mag worden verwaarloosd. Middenin het feest kwam de nevel onze oorden in dikke duisternis hullen. Het feestvermaak verliep, maar toch wilde de waakzaamheid niet terugkeren. De strandwakers waren van hun noodvuren weggelopen en bij de toepaden was niemand te zien. Toen de nevel optrok, keek de zon door de reten in de wolken op aarde neer. Iedereen kwam weer naar buiten om te juichen en te joelen, de jeugd trok zingende met de meidoorn rond en deze vervulde de lucht met haar lieflijke adem. Maar, terwijl daar iedereen met vreugde genoot, was het verraad geland met paarden en ruiters. Zoals alle booswichten waren zij, geholpen door de duisternis, binnengeslopen over de paden van Lindawoud. Voor de deur van Adela trokken twaalf meisjes met [93] twaalf lammeren en twaalf knapen met twaalf hokkelingen. Een jonge Saks bereed een wilde buffel, die hij zelf had gevangen en getemd. Met allerlei bloemen waren zij versierd, en de linnen hals-en-enkelvrije jurken van de meisjes waren afgezet met goud uit de Rijn.

Toen Adela uit haar huis op straat kwam, viel een bloemregen op haar hoofd, allen juichten luid en de toethorens van de knapen klonken boven alles uit. Arme Adela, arm volk, hoe kort zou de vreugde hier duren! Toen de lange optocht uit het gezicht was, kwam een troep Magiaanse ruiters regelrecht aanrennen op Adela’s erf. Haar vader en haar man zaten nog op de stoepbank. De deur stond open en daarbinnen stond Adalbrusk, haar zoon. Toen hij zag hoe zijn ouders in het nauw zaten, greep hij zijn boog van de wand en schoot op de voorste rover. Deze wankelde en tuimelde op het gras neer. Aan de tweede en derde was een gelijk lot beschoren. Intussen hadden zijn ouders hun wapens gegrepen en trokken hun onbezorgd tegemoet. De rovers zouden hen spoedig gevangen hebben genomen, maar daar kwam Adela. Op de burcht had zij alle wapens leren hanteren, zeven voet was zij lang en haar zwaard evengroot. Dit zwaaide zij driemaal over haar hoofd en toen het neerkwam beet er een ruiter in het gras. Helpers kwamen van om de hoek van de laan. De rovers werden geveld en gevangen genomen. Maar te laat! Een pijl had haar boezem getroffen. Verraderlijke Magy! De pijlpunt was in vergif gedoopt en daaraan is zij gestorven.

De burchtvrouw lof.

Ja, buitenlandse vriend, duizenden zijn reeds gekomen en er zijn er nog meer op weg.

Wel, zij willen Adela’s wijsheid horen.

Zeker, zij is vorstin, want zij is altijd de voorste geweest.

Maar ja, hoe zou zij dienen? Haar hemd is van linnen, haar opperkleed van wol, die zij zelf spon en weefde. Waarmee zou zij heur schoonheid verhogen? Niet met parels, want heur tanden zijn witter; noch met goud, want heur lokken zijn glanzender en noch met edelstenen. Wel zijn heur ogen zacht als die van een lam, maar tevens zo vurig, dat men er nauwelijks in kan kijken. Maar wat bazel ik van schoon? Frya was zeker niet schoner. Ja vriend, dan Frya, die zeven schoonheden bezat, waarvan heur dochters er elk maar één, hoogstens drie hebben geërfd. Maar al was zij lelijk geweest, toch zou zij ons dierbaar wezen.

Of zij krijgshaftig is? Luister vriend, Adela is het enige kind van onze grietman. Zeven voet is zij lang, haar wijsheid is nog groter [95] dan haar lichaam en haar moed is gelijk aan allebei tezamen.

Ziet eens. Er was eens een veenbrand. Drie kinderen waren op die grafsteen daar, gesprongen, De wind blies fel. Iedereen schreeuwde en de moeder was radeloos. Daar komt Adela: Wat staat ge te talmen, roept zij. Tracht hulp te verlenen en Wr.alda zal U krachten geven. Daarop ijlde zij naar het Krijlwoud, greep elzentakken en trachtte een brug te maken. Toen hielpen ook de anderen en de kinderen waren gered.

Jaarlijks kwamen de kinderen hier bloemen neerleggen.

Er kwamen eens drie Phoinikische zeelieden, die de kinderen wilden lastig vallen, maar nu kwam Adela, die hun geschrei had gehoord. Zij sloeg de onverlaten in zwijm en opdat zijzelf zouden getuigen, dat zij onwaardige mannen waren, bond zij hen allen tezamen aan een spinrok vast. De uitheemse heren kwamen hun volk opeisen. Toen zij zagen hoe raar zij toegetakeld waren, kwam er toorn bij hen op, maar men vertelde hun, hoe het was gebeurd.

Wat deden zij toen? Zij bogen zich voor Adela en kusten de slip van haar kleed.

Maar kom, mijn buitenlandse vriend, de woudvogels vluchten voor de vele bezoekers. Kom, vriend, dan kunt gij haar wijsheid horen.

Bij de grafsteen, waarvan in de lofspraak melding wordt gemaakt, is moeder's lichaam begraven. Op haar grafsteen heeft men deze woorden gegrift:

Loop niet te haastig, want hier ligt Adela.

Navigeer

MNO Overwijn ᐊ vorig/volgend ᐅ R4 Overwijn