NL095.20 Lofspraak

    From Oera Linda Wiki

    Ontwerp 2025 Ott

    R. Apollania

    3. Lofspraak voor Adela

    95.20 Lof der Burchfaam.[1]

    Ja, ver-hemende áthe,[2] duizenden zijn al gekomen en nog meer zijn op weg.
    Wel, zij willen Adela’s wijsheid horen.
    Zeker is zij vorstin, want zij is immer de voorste geweest.
    O, waach![3] Wat kunnen zij toevoegen?[4] Haar hemd is linnen, haar tuniek wol, dat ze zelf spon en weefde. Waarmee zouden zij haar [096] schoonheid verhogen? Niet met parelen, want haar tanden zijn witter. Niet met goud, want haar lokken zijn glanzender. Niet met edelstenen. Wel zijn haar ogen zacht als die van lammetjes, toch tegelijk zo gloeiend, dat men er schromelijk niet in zien kan.
    Maar wat klets ik van schoon. Frija was gewis niet schoner. Ja, áthe. Frija, die zeven schoonheden had, waarvan haar dochteren maar één elk, hoogstens drie geërfd hebben. Maar al was ze leedlijk, toch zou ze ons duur wezen.
    Of ze wigandlijk is?[5] Hoor, áthe. Adela is het enige kind onzer grevetman. Zeven aardvoet is ze hoog. Nog groter dan haar lichaam is haar wijsheid en haar moed is als beide tesamen.
    Kijk daar! Daar was eens een veenbrand. Drie kinderen waren op gindse grafsteen gesprongen. Wind blies fel. Allen kreten en de mem was redeloos. Daar komt Adela. “Hoe sta en talm je?” roept ze, “tracht hulp te lenen en Wralda zal je krachten geven!” Daar hupt ze naar het krielhout, grijpt elzentakken, [097] tracht een brug te maken. Nu helpen ook de anderen en de kinderen zijn gered.
    Jaarlijks komen de kinderen hier bloemen leggen. Daar kwamen drie Phoeniciër schiplieden, die hen wrevelen wilden. Maar Adela kwam. Zij had hun geroep gehoord. In zwijm slaat ze de belagers en opdat zij zouden toegeven, dat ze onwaardelijke mannen waren, bindt ze alsamen aan een spinrok vast. De ver-hemende heren kwamen hun thjoed vragen.[6] Toen zij zagen hoe schots hen misdaan was, kwam toorn op. Doch men vertelde, hoe het gebeurd was. Wat ze voorts deden? Ze bogen voor Adela en kusten de slip van haar tuniek.
    Maar kom, ver-hemende áthe. De woudvogelen vluchten voor de vele verzoekers. Kom áthe, dan kun je haar wijsheid horen.

    Bij de grafsteen, die in de lofspraak vermeld werd, is mem-haar lijk begraven. Op haar grafsteen heeft men deze woorden gewrit: “Loop niet te haastig, want hier ligt Adela.”

    Noten

    1. Deze tekst is dichter bij het origineel gelaten dan de andere, waardoor woorden en zinsbouw soms afwijken van de moderne norm. Cursief gezette woorden zijn in noten verklaard.
    2. áthe (ÁTHE) — elders vertaald als ‘bondgenoot’; In hk. 9d. wordt uitgelegd hoe ‘Athenia’ van dit begrip is afgeleid.
    3. waach (O WÁCH) — in hk. 14e. vertaald als ‘O, muur’.
    4. Interpretatie van ‘Waartoe zouden zij dienen?’ (HWÉRTO SKOLDE HJA THJANJA.)
    5. wigandlijk (WIGANDLIK) — elders vertaald als ‘dapper’ of ‘avontuurlijk’.
    6. thjoed (THJOD) — elders vertaald als ‘(vreemd) volk’.

    Navigeer

    NL093.18 Gifpijl ᐊ vorig/volgend ᐅ NL097.28 Beginselen

    Aangepaste volgorde:

    NL075.08 Ulysus ᐊ vorig/volgend ᐅ NL133.17 Wiljo

    In andere talen

    DE095.20 Lob
    EN095.20 Ode
    ES095.20 Elogio
    FS095.20 LOVSPRÉKE
    NO095.20 Lovprisning

    Andere Nederlandse vertalingen

    Hoofdstukken P en R1 t/m R3: Ottema 1876 | Overwijn 1951