NL198.19 Bloed
Ontwerp 2025 Ott
Z. Onbekende Opsteller: Tijdperk Askar
Stromen van Bloed
198.19 In het meest noordelijke deel van Brittania, waar veel hoge bergen zijn, woont een Schots (dat is: ruw, onbeschaafd) volk, voor het grootste deel van Frija’s bloed. De ene helft bestaat uit Keltenvolgers, het andere deel uit verschoppelingen en bannelingen, die na verloop van tijd daarheen gevlucht waren vanuit de tinmijnen. Zij die uit de tinmijnen komen hebben allemaal vrouwen uit het buitenland of van buitenlandse afstamming. Ze staan allemaal onder het gezag van de Golen. Hun wapens bestaan uit houten bogen en pijlen met punten van hertengewei of [199] vuursteen. Hun woningen zijn van zoden en stro en sommigen wonen in bergholen. Geroofde schepen zijn hun enige bezit van waarde. Sommige van de Keltenvolgers hebben nog ijzeren wapens die ze hebben geërfd van hun voorouders.
Om dit goed uit te kunnen leggen, moet ik mijn verhaal over het Schotse volk laten rusten en eerst iets over de Heinde Kreeklanden schrijven.
De Heinde Kreeklanden waren ooit alleen van ons, maar sinds lang vergeten tijden vestigden zich daar ook nakomelingen van Lijda en Finda. Van de laatsten kwam er uiteindelijk nog een grote groep bij uit Troje. (Troje was de naam van een stad die is ingenomen en verwoest door het volk van de Verre Kreeklanden.) Nadat de Trojanen zich in de Heinde Kreeklanden hadden genesteld, hebben ze daar met tijd en vlijt een sterke stad met wallen en burgen gebouwd, genaamd Rome, dat is: ruim. Toen dat klaar was heeft dit volk zich door list en machtsvertoon meester gemaakt van het hele land.
Het volk dat in het zuidelijke Middenzeegebied woont, stamt voor het grootste deel uit Fenicië. De Feniciërs zijn een bastaardvolk van Frijas-, Findas- [200] en Lijdasbloed. Het Lijdasvolk dient daar als slaven, maar door de ontucht van de vrouwen hebben deze zwarte mensen al het andere volk verbasterd en bruin gekleurd. Dit Fenicische volk en dat van Rome strijden voortdurend om de opperheerschappij van de Middenzee en leven dus in vijandschap met elkaar.
De priesters van Rome, die alleenheerschappij over de aarde nastreven, kunnen de Golen niet uitstaan. Eerst namen ze de Feniciërs Missellia af, daarvandaan alle landen die ten zuiden, westen en noorden liggen en vervolgens het zuidelijke deel van Brittania. Overal verjoegen ze de Fenicische priesters (oftewel: de Golen), die in duizenden uitweken naar Noord-Brittania.
Kort geleden nog had de hoofdman van de Golen daar zijn verblijf, op de burg die Keren-ek wordt genoemd, dat is: gekozen hoek (of: hoorn). Daar was ook al hun goud verzameld. Kerenherne of Kerenek is een burg van steen die Kelta had toebehoord. Daarom wilden de Famen van de nakomelingen van de Keltavolgers de burg terughebben. Door de ontstane vijandschap tussen deze Famen en de Golen was er wrok en verdeeldheid [201] gekomen in het bergland, met moord en brand.
Onze zeevaarders kwamen daar regelmatig wol halen in ruil voor bewerkte huiden en linnen. Askar was vaak meegeweest. In het geheim had hij met de Famen en met sommige vorsten een verbond gesloten en afgesproken dat hij de Golen zou verjagen uit Kérenàk. Bij een volgende overkomst bracht hij de vorsten en meest strijdbare mannen ijzeren helmen en wendbare kruisbogen. Daarmee kwam ook de oorlog en kort daarna vloeiden stromen bloed van de berghellingen.
Toen Askar meende dat het lot hem goed gezind was, ging hij er met veertig schepen heen en overmeesterde Kerenek en de hoofdman van de Golen met al zijn goud. Het volk waarmee hij tegen huurlingen van de Golen had gestreden, had hij uit de Saksenmarken gelokt, met grote oorlogsroof en -buit in het vooruitzicht. En dus werd de Golen alles afgenomen.
Vervolgens bezette hij twee eilanden om zijn schepen aan te leggen, vanwaar hij ook alle bereikbare Fenicische schepen en steden liet aanvallen en beroven. Toen hij terugkeerde bracht hij ongeveer zeshonderd van de sterkste knapen van het Schotse bergvolk mee. Hij zei dat deze hem gegeven waren als borg, [202] als garantie dat hun ouders hem trouw zouden blijven. Maar dat was een leugen. Hij hield hen als lijfwacht aan zijn hof, waar ze dagelijks les kregen in paardrijden en in het hanteren van allerlei wapens.
Noten
NL195.01 Voorbereiding ᐊ vorig/volgend ᐅ NL202.06 Reintja
In andere talen
Andere Nederlandse vertalingen
Hoofdstuk z: Ottema 1876 | Overwijn 1951