Jump to content

D Overwijn

From Oera Linda Wiki

Deel I. Het Boek der Adela-volgers

D. Op Drie Burgen

1. Neem Je stift
2. Scheppingsverhaal
3. Drie Oermoeders
Lyda
Finda
Frya
4. Frya’s Tex
5. Festa Zeide

Overwijn 1951

[/9] Dit stond op de wanden te Fryasburcht op Texland geschreven, dat staat ook te Stavia, en te Medeasblik (Maagdenburcht).

Het was Fryasdag en te dien tijde was het zeven maal zeven jaren geleden, dat Fasta was aangesteld als volksmoeder, naar Frya’s wens. De burcht Maagdenburcht (Medeasblik) was gereed en een vrouwe was gekozen. Nu zou Fästa heur nieuwe lamp opsteken en toen dat gedaan was in tegenwoordigheid van het volk, toen riep Frya van heur waakstèr, zodat iedereen het kon horen: Fästa neem uw stift en schrijf de dingen, die ik niet zeggen kon. Fästa deed als haar geboden was. Zo zijn wij, Frya’s kinderen, aan onze vroegste geschiedenis gekomen.

Dit is onze vroegste geschiedenis.

Wr.alda, die alleen God is en eeuwig, maakte het begin. Alsdan kwam de tijd. De tijd wrochtte alle dingen, ook de aarde. De aarde baarde alle grassen, kruiden en bomen, al het liefelijke en al het boze gedierte. Alles, dat goed en liefelijk is, bracht zij bij dag voort en alles wat boos en kwaad is, bracht zij ’s nacht voort. Na het twaalfde Jolfeest baarde zij drie maagden:

Lyda gewerd uit gloeiende stof,

Finda uit hete en

Frya uit warme stof.

Toen zij te voorschijn kwamen, voedde Wr.alda haar met zijn adem, opdat de mensen aan hem gebonden zouden wezen. Zodra zij [11] volwassen waren, kregen zij vreugde en genoegen in de dromen van Wr.alda. Geneugte kwam tot haar, En nu baarden zij elk twaalf zoons en twaalf dochters, elke joltijd een paar. Daarvan zijn alle mensen gekomen.

Lyda was zwart, met krulhaar als de lammeren, gelijk sterren fonkelden haar ogen, ja de blikken van de giervogel waren onmoedig bij de hare.

Scherpe Lyda. Een slang kon ze horen kruipen en waar maar vissen in het water waren, ontging dat haar neusgaten niet.

Lenige Lyda. Een sterke boom kon zij buigen en wanneer zij liep, brak er geen bloemsteel onder haar voeten.

Geweldige Lyda. Hard was haar stem en kreet zij van gramschap dan liep ieder fluks weg.

Wonderlijke Lyda. Van wetten wilde zij niet weten. Haar daden werden door haar driften bestuurd. Om de zwakken te helpen, doodde zij de sterken, en wanneer zij dat gedaan had, weende zij bij de doden.

Arme Lyda. Zij werd grijs van haar onwijze gedrag, en op het eind stierf zij van hartzeer over het kwaad van haar kinderen.

Onwijze kinderen. Zij betichtten elkander van moeder’s dood, zij huilden als wolven en vochten ook zo en terwijl zij dat deden, vraten de vogels het lijk op. Wie kan daarbij zijn tranen weerhouden?

Finda was geel en heur haren gelijk de manen van een paard; een boom kon zij niet buigen, maar waar Lyda één leeuw kon doden, daar doodde zij er wel tien.

Verleidelijke Finda. Zoet was haar stem en geen vogel kon zingen gelijk zij, haar ogen lokten en lonkten, maar die er inkeek werd een slaaf.

Onredelijke Finda. Zij schreef duizenden wetten, maar zij volgde er niet één van op. Zij verfoeide de goeden wegens hun vrijmoedigheid, maar aan flikflooisters gaf zij zichzelf haast weg. Dat was haar ongeluk. Haar hoofd was te vol, doch haar hart te ijdel. Zij beminde niemand dan zichzelf en zij wilde dat iedereen haar lief zou hebben.

Valse Finda. Honingzoet waren haar woorden, maar wie haar vertrouwde, die was het ongeluk nabij.

Zelfzuchtige Finda. Over allen wilde zij heersen en haar zoons waren als zij. Zij lieten zich bedienen door hun zusters en elkander sloegen zij om het meesterschap dood.

Dubbelhartige Finda. Om schuinse woorden werd zij boos en de ergste daden roerden haar niet. Zag zij een schildpad een spin verslinden dan werd het haar om het hart als ijs, maar zag zij haar kinderen een Frya vermoorden, dan zwol haar boezem van genoegen.

Ongelukkige Finda. Zij stierf in de bloeitijd van haar leven, en het is nog duister hoe zij is overleden.

Schijnheilige kinderen, Onder kostbaar gesteente legden zij haar lijk neer. Met hoogdravende opschriften smukten zij dat op, luid [13] grienende om gehoord te worden, maar in stilte weenden zij geen enkele traan.

Verfoeilijk volk. De tekst, die Finda naliet, was op gouden bladen geschreven, maar de besten, waarvoor hij gemaakt was, was hij nimmer tot nut. De goede wetten werden uitgewist en zelfzucht schreef daar slechte voor in de plaats. O Finda, toen werd de aarde vol bloed en uw kinderen maaiden de hoofden der mensen af gelijk grashalmen. Ja Finda, dat zijn de vruchten van uw ijdelheid. Zie neer vanuit uw waakstèr en ween.

Frya was blank als sneeuw bij het morgenrood en het blauw van heur ogen won het van de regenboog.

Schone Frya. Als stralen van de middagzon schitterden heur haarlokken, die zo fijn waren als spinrag.

Bekwame Frya. Ontsloten zich heur lippen dan zwegen de vogels en geen blad bewoog zich meer.

Geweldige Frya. Door de kracht van heur blikken streek de leeuw voor haar voeten neer, en hield de adder zijn gif in.

Reine Frya. Heur spijs was honing en heur drank dauw, vergaard uit de boesems van de bloemen.

Verlichte Frya. Het eerste, wat zij heur kinderen leerde was zelfbeheersing, het tweede was liefde tot de deugd, en toen zij volwassen waren, leerde zij hun de waarde van de vrijheid kennen. Want, zeide zij, zonder vrijheid zijn alle andere deugden alleen goed om U tot Slaven te maken, uw afkomst tot eeuwige schande.

Milde Frya. Nimmer liet zij metaal uit de aarde delven om eigen voordeel, maar wanneer zij het deed, was het tot ieders nut.

Gelukkigste Frya. Gelijk de sterren de aarde omzwermen, zo zwermden heur kinderen om haar heen.

Wijze Frya. Toen zij heur kinderen had opgevoed tot in het zevende lid, riep zij ze allen naar Flemland tezamen, Daar gaf zij hun heur tekst en zeide: laat die uw wegwijzer wezen, dan zal het u nimmer slecht gaan.

Uitverkoren Frya, Toen zij dit gezegd had, beefde de aarde, als Wr.aldas zee. Vlieland’s bodem zonk allengs onder heur voeten weg, de lucht werd zwart en geelgroen van het tranen storten en toen men naar de moeder omzag, was zij allang opgerezen tot heur waakstèr. Toen ten laatste sprak er donder uit de wolken en de bliksem schreef aan het luchtruim: waak!

Vèrziende Frya. Het land, waarvan zij was opgevaren, was nu een stroom en behalve haar tekst was daarin alles bedolven, wat van heur handen gekomen was.

Gehoorzame kinderen. Toen zij tot zichzelf kwamen, maakten zij dit hoge terp, bouwden deze burcht daarop en aan diens wanden schreven zij de tekst, en opdat iedereen die zou kunnen vinden, hebben zij het land daaromheen: Texland genoemd. Daarom zal het blijven bestaan, zo lang de aarde, aarde is.

[15] Fryas Tekst.

Heil beidt de vrijen! Ten laatste zullen zij mij weerzien. Doch hem alleen kan ik als vrij erkennen, die geen slaaf is van een ander, noch van zijn driften. Hier is mijn raad.

1. Indien de nood hoog is en goede raad en goede daad niets meer vermogen, roep dan de geest van Wr.alda aan, maar gij moet hem niet aanroepen, alvorens alle dingen beproefd zijn. Ik zeg U met redenen en de tijd zal het bewijzen: De moedelozen zullen steeds bezwijken onder hun eigen leed.

2. Wr.alda’s geest mag men alleen kniebuigend dank toewijden, ja driewerf, voor wat gij van hem genoten hebt, voor wat gij geniet en voor de hoop, die hij U laat in angstige tijden.

3. Gij hebt gezien, hoe spoedig ik hulp verleende. Doe insgelijks met uw naaste, maar toef niet tot dat men U verzocht heeft. De lijdenden zouden U vervloeken, mijn maagden zouden uw naam uitwissen uit het boek en ik zou U als onbekenden moeten afwijzen.

4. Laat uw naaste U nooit dank betuigen met gebogen knie, deze behoort aan Wr.alda’s geest. Nijd zou U bekruipen, de wijsheid zou om U lachen, mijn maagden zouden U betichten van verloochening van Uw vader. (Wr.alda).

5. Vier dingen zijn tot uw genot gegeven, met name lucht, water, land en vuur, maar Wr.alda wil daarvan alleen de bezitter wezen. Daarom raad ik U, dat gij U rechtvaardige mannen kiest, die de arbeid en de vruchten naar recht verdelen, zodat niemand vrij van werken noch van verdedigen heeft.

6. Wanneer er iemand onder U gevonden wordt, die zijn eigen vrijheid verkoopt, die is niet van uw volk, hij is een bastaard met verbasterd bloed. Ik raad U, hem en zijn moeder uit het land te drijven. Zeg dat tot uw kinderen ’s morgens en ’s middags en ’s avonds, totdat zij er ’s nacht van dromen.

7. Een ieder, die een ander van zijn vrijheid berooft, al heeft de ander aan hem verplichting, die moet ik aan de leiband van een slavin laten rondlopen. Maar ik raad U aan, zijn lijk en dat van zijn moeder op een dorre plaats te verbranden en daarna hun as vijftig voet onder de grond te begraven, opdat daar geen grashalm op moge groeien, want al zulk gras zou uw kostelijkste vee doden.

8. Grijp nooit het volk van Lyda, noch van Finda aan. Wr.alda zou hen helpen, zodat het geweld, dat van U uit zou gaan, op uw eigen hoofden zou neerkomen.

9. Indien het mocht gebeuren, dat zij van U raadgeving of iets anders willen, dan behoort gij hen te helpen. Maar komen zij roven, val dan op hen neer als bliksemend vuur.

10. Indien een van hen een van uw dochters tot vrouw begeert, en zij dat wil, dan zult gij haar heur dwaasheid beduiden, maar wil zij toch haar vrijer volgen, laat haar dan met vrede gaan.

11. Willen uw zoons van hun dochters, dan moet ge evenzo doen [17] als met úw dochters, Maar noch de een, noch de ander mag terugkeren, want zij zouden uitheemse zeden en gewoonten meebrengen en zodra deze bij U gehuldigd worden, kan ik niet langer over U waken.

12. Op mijn dienares Fästa heb ik al mijn hoop gevestigd. Daarom moest gij haar tot Eremoeder nemen. Volgt gij mijn raad dan zal zij nadien mijn dienares blijven en alle vrome maagden, die haar volgen. Dan zal de lamp nooit uitgaan, die ik voor U opgestoken heb. Het licht daarvan zal dan eeuwig uw brein verlichten en gij zult dan even vrij blijven van onvrij geweld, als uw zoet binnenwater van het zoute water der eindeloze zee.

Dit heeft Fästa gezegd.

Alle leefregels, die een eeuw, dat is honderd jaar, omlopen met de tijd (krogen) en zijn Jol (zonnewiel), die mogen op raad van de Moeder en bij algemene beschikking op de wanden der burchten gegrift worden. Zijn zij op de wanden geschreven dan zijn zij wetten (ewa) en het is onze plicht om die allen in ere te houden. Komen nood en dwang ons leefregels geven, strijdig met onze wetten en gewoonten, dan moet men doen wat zij eisen, zijn zij echter geweken, dan moet men steeds tot het oude terugkeren. Dat is Frya’s wil en dat moet die van alle heur kinderen zijn.

Fästa zeide.

Alle dingen die men wil beginnen, hoe zij ook mogen wezen, op de dag, die wij aan Frya hebben gewijd, zullen eeuwig falikant uitkomen. Nadat de tijd nu beweren heeft, dat zij gelijk had, is het een wet geworden, dat men zonder noodzaak op Frya’s dag niets anders mag doen dan blij feestvieren.

Navigeer

C Overwijn ᐊ vorig/volgend ᐅ E Overwijn