NL095.20 Lofspraak

    From Oera Linda Wiki
    Revision as of 19:24, 28 July 2024 by Jan (talk | contribs) (Jan moved page Nl 13d Lofrede op Adela to NL095.20 Lofspraak)

    Ontwerp 2025 Ott

    R. Apollania

    3. Lofspraak voor Adela

    95.20 Lof der Burchfaem.[1]

    Ja, ver-hemende áthe,[2] duizenden zijn al gekomen en nog meer zijn op weg.
    Wel, zij willen Adela’s wijsheid horen.
    Zeker is zij vorstin, want zij is immer de voorste geweest.
    O, waach![3] Wat kunnen zij toevoegen?[4] Haar hemd is linnen, haar tuniek wol, dat ze zelf spon en weefde. Waarmee zouden zij haar [096] schoonheid verhogen? Niet met parelen, want haar tanden zijn witter. Niet met goud, want haar lokken zijn glanzender. Niet met edelstenen. Wel zijn haar ogen zacht als die van lammetjes, toch tegelijk zo gloeiend, dat men er schromelijk niet in zien kan.
    Maar wat klets ik van schoon. Frya was gewis niet schoner. Ja, áthe. Frya, die zeven schoonheden had, waarvan haar dochteren maar één elk, hoogstens drie geërfd hebben. Maar al was ze leedlijk, toch zou ze ons duur wezen.
    Of ze wigandlijk is?[5] Hoor, áthe. Adela is het enige kind onzer grevetman.[6] Zeven aardvoet is ze hoog. Nog groter dan haar lichaam is haar wijsheid en haar moed is als beide tesamen.
    Kijk daar! Daar was eens een veenbrand. Drie kinderen waren op gindse grafsteen gesprongen. Wind blies fel. Allen kreten en de mem was redeloos. Daar komt Adela. “Hoe sta en talm je?” roept ze, “tracht hulp te lenen en Wralda zal je krachten geven!” Daar hupt ze naar het krielhout, grijpt elzentakken, [097] tracht een brug te maken. Nu helpen ook de anderen en de kinderen zijn gered.
    Jaarlijks komen de kinderen hier bloemen leggen. Daar kwamen drie Phoeniciër schiplieden, die hen wrevelen wilden. Maar Adela kwam. Zij had hun geroep gehoord. In zwijm slaat ze de belagers en opdat zij zouden toegeven, dat ze onwaardelijke mannen waren, bindt ze alsamen aan een spinrok vast. De ver-hemende heren kwamen hun thjoed vragen.[7] Toen zij zagen hoe schots hen misdaan was, kwam toorn op. Doch men vertelde, hoe het gebeurd was. Wat ze voorts deden? Ze bogen voor Adela en kusten de slip van haar tuniek.
    Maar kom, ver-hemende áthe. De woudvogelen vluchten voor de vele verzoekers. Kom áthe, dan kun je haar wijsheid horen.

    Bij de grafsteen, waarvan in de lofspraak gemeld werd, is mem-haar lijk begraven. Op haar grafsteen heeft men deze woorden gewrit: “Loop niet te haastig, want hier ligt Adela.”

    Noten en andere vertalingen

    Noten

    1. Deze tekst is dichter bij het origineel gelaten dan de andere, waardoor woorden en zinsbouw soms afwijken van de moderne norm. Cursief gezette woorden zijn in noten verklaard. Burchfaem (BURCHFÁM) — elders vertaald als ‘Burgmaagd’.
    2. áthe (ÁTHE) — elders vertaald als ‘bondgenoot’; In hk. 9d. wordt uitgelegd hoe ‘Athenia’ van dit begrip is afgeleid.
    3. waach (O WÁCH) — in hk. 14e. vertaald als ‘O, muur’.
    4. Interpretatie van ‘Waartoe zouden zij dienen?’ (HWÉRTO SKOLDE HJA THJANJA.)
    5. wigandlijk (WIGANDLIK) — elders vertaald als ‘dapper’ of ‘avontuurlijk’.
    6. grevetman (GRÉVETMAN) — elders vertaald als ‘Graaf’.
    7. thjoed (THJOD) — elders vertaald als ‘(vreemd) volk’.

    Overwijn 1951

    [/93] De burchtvrouw lof.

    Ja, buitenlandse vriend, duizenden zijn reeds gekomen en er zijn er nog meer op weg.

    Wel, zij willen Adela’s wijsheid horen.

    Zeker, zij is vorstin, want zij is altijd de voorste geweest.

    Maar ja, hoe zou zij dienen? Haar hemd is van linnen, haar opperkleed van wol, die zij zelf spon en weefde. Waarmee zou zij heur schoonheid verhogen? Niet met parels, want heur tanden zijn witter; noch met goud, want heur lokken zijn glanzender en noch met edelstenen. Wel zijn heur ogen zacht als die van een lam, maar tevens zo vurig, dat men er nauwelijks in kan kijken. Maar wat bazel ik van schoon? Frya was zeker niet schoner. Ja vriend, dan Frya, die zeven schoonheden bezat, waarvan heur dochters er elk maar één, hoogstens drie hebben geërfd. Maar al was zij lelijk geweest, toch zou zij ons dierbaar wezen.

    Of zij krijgshaftig is? Luister vriend, Adela is het enige kind van onze grietman. Zeven voet is zij lang, haar wijsheid is nog groter [95] dan haar lichaam en haar moed is gelijk aan allebei tezamen.

    Ziet eens. Er was eens een veenbrand. Drie kinderen waren op die grafsteen daar, gesprongen, De wind blies fel. Iedereen schreeuwde en de moeder was radeloos. Daar komt Adela: Wat staat ge te talmen, roept zij. Tracht hulp te verlenen en Wr.alda zal U krachten geven. Daarop ijlde zij naar het Krijlwoud, greep elzentakken en trachtte een brug te maken. Toen hielpen ook de anderen en de kinderen waren gered.

    Jaarlijks kwamen de kinderen hier bloemen neerleggen.

    Er kwamen eens drie Phoinikische zeelieden, die de kinderen wilden lastig vallen, maar nu kwam Adela, die hun geschrei had gehoord. Zij sloeg de onverlaten in zwijm en opdat zijzelf zouden getuigen, dat zij onwaardige mannen waren, bond zij hen allen tezamen aan een spinrok vast. De uitheemse heren kwamen hun volk opeisen. Toen zij zagen hoe raar zij toegetakeld waren, kwam er toorn bij hen op, maar men vertelde hun, hoe het was gebeurd.

    Wat deden zij toen? Zij bogen zich voor Adela en kusten de slip van haar kleed.

    Maar kom, mijn buitenlandse vriend, de woudvogels vluchten voor de vele bezoekers. Kom, vriend, dan kunt gij haar wijsheid horen.

    Bij de grafsteen, waarvan in de lofspraak melding wordt gemaakt, is moeder's lichaam begraven. Op haar grafsteen heeft men deze woorden gegrift:

    Loop niet te haastig, want hier ligt Adela.

    Ottema 1876

    [/133] De lofspraak der Burgtmaagd.

    Ja, ver wonende vriend, duizende zijn reeds gekomen en nog meerdere zijn op weg.

    Wel, zij willen Adelas wijsheid hooren.

    Zeker is zij eene vorstin, want zij is altijd de voorste geweest.

    O wee! waartoe zoude zij dienen. Haar hemd is van linnen, hare tunika van wol, die zij zelve spon en weefde. Waarmede zoude zij hare schoonheid verhoogen? Niet met paarlen, want hare tanden zijn witter; niet met goud, want hare lokken zijn blinkender; niet met edelgesteenten, wel zijn hare oogen zacht als die van een lam, doch te gelijk zoo vurig, dat men er bezwaarlijk in kan zien. Maar wat spreek ik van schoon? Frya was gewis niet schooner. Ja vriend, Frya die zeven schoonheden bezat, waarvan hare dochters elk maar eene, hoogstens drie geërfd hebben. Maar al was zij leelijk geweest, toch zoude zij ons dierbaar wezen.

    Of zij krijgshaftig is? Luister vriend, Adela is het eenige kind van onzen grevetman. Zeven aardvoet is zij hoog, hare wijsheid is nog grooter als haar ligchaam, en haar moed is gelijk beide te zamen.

    Zie daar, er was eens een veenbrand, drie kinderen waren op gindschen grafsteen gesprongen. De wind blies fel. Iedereen schreeuwde en de moeder was radeloos. Daar komt Adela: Hoe staat en talmt gij, roept zij, tracht hulp te [135] verleenen, en Wralda zal u krachten geven. Daarop ijlt zij naar het Krijlwoud, grijpt elzentakken, tracht eene brug te maken; nu helpen ook de anderen en de kinderen zijn gered.

    Jaarlijks kwamen de kinderen hier bloemen neêrleggen.

    Er kwamen drie Phoenicische zeelieden, die de kinderen wilden mishandelen, maar nu kwam Adela, die hun geschrei hoorde, zij slaat de onverlaten in zwijm; en opdat zij zelve zouden getuigen, dat zij onwaardige mannen waren, bindt zij hen alle te zamen aan een spinrok vast. De uitheemsche heeren kwamen hun volk opeischen; toen zij zagen hoe raar zij waren mishandeld, kwam toorn bij hen op; doch men verhaalde hun, hoe het gebeurd was.

    Wat deden zij verder? Zij bogen zich voor Adela en kusten de slip van haar kleed. Maar kom, verafwonende vriend. De woudvogelen vluchten voor de vele bezoekers. Kom, vriend, zoo moogt gij hare wijsheid hooren.

    Bij den grafsteen, waarvan in de lofspraak melding wordt gemaakt, is moeders lijk begraven. Op haren grafsteen heeft men deze woorden gegrift.

    Loop niet te haastig, want hier ligt Adela.

    Navigeer

    Nl 13c De Gifpijl ᐊ vorig/volgend ᐅ Nl 13e Oudste Leer 1

    Aangepaste volgorde:

    Nl 10a Ulysus ᐊ vorig/volgend ᐅ Nl 15a Uit de Saxenmarken

    En 13d Ode to Adela