NL068.17 Middenzee: Difference between revisions

    From Oera Linda Wiki
    (add)
     
    No edit summary
     
    (34 intermediate revisions by the same user not shown)
    Line 1: Line 1:
    =={{Versie_Ott}}==
    =={{Versie_Ott}}==


    '''[[068|[068/17]]]'''
    '''L. Tijdperk Minerva'''


    =={{Versie_Own}}==
    '''2. Op Frijasburg 1'''


    ==Ottema 1876==
    '''a. Minerva en Jon'''
    '''[97]''' '''Nu willen wij schrijven, hoe het Jon vergaan is. Dit staat te Texland geschreven.'''


    Tien jaren nadat Jon vertrokken was, kwamen hier drie schepen in het Flymeer binnenvallen, het volk riep hoezee, (wat een zegen), en van hunne verhalen heeft de Moeder dit laten opschrijven.
    '''[[068|68.17]]''' Nu zullen we beschrijven hoe het Jon is vergaan. Dit staat op de burg van Texland:


    Toen Jon in de Middellandsche zee kwam, was de mare van de Golen hem overal vooruitgegaan, zoodat hij aan de kusten van het naastbijzijnde Krekaland (Italie) nergens veilig was. Hij stak dus met zijne vloot naar Lydia over, dat is Lydas land (Lybie). Daar wilden de zwarte menschen hen vatten en opeten. Ten laatsten kwamen zij te Thyrus, maar Minerva zeide, houd af, want hier is de lucht al lang verpest door de priesters. De koning was een afstammeling van Teunis, gelijk wij later hoorden. Maar omdat de priesters een koning wilden hebben, die daar naar hun begrip zeer lang was, hadden zij Teunis tot een God verheven, tot ergernis van zijne volgers. Toen zij nu Thyrus achter den rug hadden, kwamen de Thyriers een schip uit de achterhoede rooven. Dewijl dat schip te ver achteruit was, konden wij het niet terug winnen. Maar Jon zwoer wraak daarover. Toen de nacht kwam, wende Jon zich naar de verre Krekalanden. Ten laatste kwamen zij bij een land, dat er zeer schraal uitzag, maar zij vonden daar eene havenmond.
    Tien jaar na het vertrek van Jon voeren hier drie schepen het Fliemeer binnen. Het volk riep: “Hoe'n ''séjen'' (zegen)!” Van hun vertellingen heeft de Moeder het volgende laten opschrijven:


    Hier, zeide Minerva, zal misschien geene vrees voor vorsten of priesters noodig wezen, naardien deze allegaar vette kleilanden beminnen. Doch toen zij in de haven liepen, vond men die hier niet ruim genoeg om alle schepen te bevatten, en toch waren meest alle te laf om verder te gaan. Dus ging Jon, die weg wilde, met zijne speer en vaan, het jongvolk toeroepende, wie of vrijwillig zich bij hem wilde scharen. Minerva, die daar blijven wilde, deed ook zoo. Het grootste deel voegde zich bij Minerva; maar de jongste zeelieden gingen bij Jon. '''[99]''' Jon nam de lamp van Kælta en hare maagden mede; Minerva behield hare eigene lamp en hare eigene maagden.
    :Toen Jon de Middenzee bereikte, was een door de Golen verspreid verhaal over wat er gebeurd was hem overal vooruitgesneld, waardoor ze aan de kust van de Heinde Kreeklanden nergens veilig waren. Hij stak dus over met zijn vloot naar Lijdia, dat is Lijda’s Land, maar daar werden ze belaagd door zwarte kannibalen. Tenslotte naderden ze Tyrus, maar Minerva zei: “Verander de koers, want hier is de lucht allang verpest door priesters.


    Tusschen de verre en naderbij gelegene Krekalanden vond Jon eenige eilanden, die hem goed voorkwamen. Op het grootste ging hij in het woud tusschen het gebergte eene burgt bouwen. Van de kleine eilanden uit ging hij uit wraak de Thyrische schepen en landen plunderen, daarom zijn die eilanden even goed de Rooverseilanden, als de Jonische eilanden genoemd.
    :'''[[069|[069]]]''' (De koning van Tyrus stamde af van Tunis, zoals we later hoorden, maar omdat de priesters een permanente greep wilden hebben op het koningschap, hadden ze Tunis tot een god verheven, tot ergernis van zijn volgers.)


    Toen Minerva dat land bezien had, dat door de inwoners Attika genoemd is, zag zij dat het volk alle geitenhoeders waren, zij onderhielden hun ligchaam met vleesch, wilde wortelen, kruiden en honig. Zij waren met vellen bekleed en hadden hunne verblijfplaatsen op de hellingen der bergen. Daardoor zijn zij door ons volk Hellingers geheeten.
    :Toen Jon's vloot Tyrus voorbijgevaren was, roofden de Tyriërs een schip uit de achterhoede en omdat het schip al te ver weg was, kon het niet heroverd worden. Maar Jon zwoer wraak... Die nacht zette hij koers naar de Verre Kreeklanden.


    In het eerst gingen zij op de loop, doch als zij zagen dat wij niet taalden naar hunne bezittingen, kwamen zij terug, en lieten groote vriendschap blijken. Minerva vroeg of wij ons in der minne mochten nederzetten. Dit werd toegestaan onder voorwaarde, dat wij hen zouden helpen tegen hunne naburen te strijden, die gedurig kwamen om hunne kinderen te schaken en hunne bezittingen te rooven. Toen bouwden wij eene burgt anderhalve paal van de haven. Op raad van Minerva werd zij Athene geheeten; want, zeide zij, de nakomelingen behooren te weten, dat wij hier niet door list of geweld zijn gekomen, maar als vrienden ontvangen. Terwijl wij aan die burgt arbeidden, kwamen de voornaamsten; als zij nu zagen, dat wij geene slaven hadden, behaagde hun zulks niet, en zij lieten dat aan Minerva blijken, omdat zij dachten, dat deze eene vorstin was. Maar Minerva vraagde: hoe zijt gij wel aan uwe slaven gekomen? Zij antwoordden: sommige hebben wij gekocht, andere in den strijd gewonnen. Minerva zeide: bijaldien niemand menschen koopen wilde, zoude niemand uwe kinderen rooven, en gij zoudt '''[101]''' daar over geen oorlog hebben: wilt gij dus onze bondgenooten blijven, zoo moet gij uwe slaven vrijlaten.
    :Uiteindelijk kwamen ze aan bij een land dat er heel schraal uitzag, maar wel een havenmond had. “Hier”, zei Minerva, “hoeven we niet bang te zijn voor vorsten en priesters, omdat die alleen houden van vette weides.” Maar toen ze de haven binnenvoeren, bleek deze niet ruim genoeg voor alle schepen. Bijna iedereen was echter te moe om weer uit te varen. Maar Jon, die wel verder wilde, stak zijn speer met vaandel omhoog en riep het jongvolk op om zich vrijwillig bij hem aan te sluiten. Minerva, die wilde blijven, deed hetzelfde. Het grootste deel voegde zich bij Minerva, maar de jongste zeevaarders gingen naar Jon, die ook de Lamp en Famen van Kelta meenam. Minerva behield haar eigen Lamp en Famen.


    Dat nu willen de voornaamsten niet; zij willen ons wegdrijven. Maar de kloekste hunner lieden komen om te helpen onze burgt te bouwen, die wij nu van steen maken.
    :Tussen de Verre en de Heinde Kreeklanden vond Jon enige eilanden die hem bevielen. Op het grootste daarvan '''[[070|[070]]]''' bouwde hij in de wouden tussen de bergen een burg.<ref>Dit zal [https://nl.wikipedia.org/wiki/Kefalonia Kefalonia] zijn geweest.</ref> Vanuit de kleinere eilanden ging hij uit wraak Tyrische schepen en landen beroven. Daarom worden de eilanden zowel Roverseilanden als Jon’s Eilanden genoemd.


    Dit is de geschiedenis van Jon en van Minerva.
    :Toen Minerva het land — door de bewoners Attika genoemd — verkende, zag ze dat de gehele bevolking bestond uit geitenhoeders, die zich in leven hielden met vlees, kruiden, wilde wortels en honing. Ze waren gekleed in dierenhuiden en hadden schuilhutten op de berghellingen. Daarom werden ze door ons volk Hellingers genoemd.


    Als zij nu dit alles verhaald hadden, vroegen zij eerbiedig om ijzeren burgtwapenen; want zeiden zij, onze beledigers zijn machtig; doch zoo wij echte wapenen hebben, zullen wij hun wel wederstaan. Als zij daarin toegestemd had, vroegen die lieden of Fryas zeden te Athene en in de andere Krekalanden bloeijen zouden. De Moeder antwoordde: Indien de verre Krekalanden tot het erfdeel van Frya behooren, zoo zullen zij daar bloeijen, maar behooren zij niet daartoe, dan zal er lang over gestreden moeten worden; want de Kroder zal nog vijfduizend jaren met zijn Jol omloopen voor dat Findas volk rijp voor de vrijheid is.
    :Eerst sloegen ze voor ons op de vlucht, maar toen ze begrepen dat we niet uit waren op hun bezittingen, kwamen ze terug en bleken heel vriendelijk. Minerva vroeg of wij ons daar zonder strijd konden vestigen. Dat werd toegestaan, onder voorwaarde dat we hen zouden helpen beschermen tegen hun buurvolk, dat voortdurend kwam om kinderen te ontvoeren en voorraad te roven. Daarop bouwden we op anderhalve paal afstand van de haven een burg, die op advies van Minerva Athenia werd genoemd. “Want”, zei ze, “het nageslacht moet weten dat wij hier niet door list en geweld zijn gekomen, maar als bondgenoten (''átha'') zijn verwelkomd.


    ==Noten==
    :Terwijl we de burg aan het bouwen waren, kwamen de vorsten ons bezoeken. Toen die zagen dat wij geen slaven hadden, beviel hen dat niet en ze lieten dat '''[[071|[071]]]''' aan Minerva blijken, omdat ze dachten dat zij een vorstin was. Maar Minerva vroeg: “Hoe bent u dan aan slaven gekomen?” Ze antwoordden: “Sommige hebben we gekocht, andere in de strijd gewonnen.”
     
    :Daarop zei Minerva: “Als niemand mensen wilde kopen, zou niemand uw kinderen roven en zou u daar geen strijd over hebben. Dus als u wilt dat we samen vechten, moet u eerst uw slaven vrijlaten.” Maar dat wilden de vorsten niet. Ze wilden ons verdrijven. Maar de verstandigste van hun mannen kwamen ons helpen met de bouw van onze burg, die we nu toch maar van steen maakten.
     
    :Dit was de geschiedenis van Jon en Minerva.
     
    Nadat ze dit alles hadden verteld, vroegen ze de Moeder eerbiedig om ijzeren burgwapens. “Want”, zeiden ze, “onze vijanden zijn machtig, maar als we echte wapens hebben, kunnen we hen wel aan.” Toen zij toestemming had gegeven, vroegen ze of Frijas zeden te Athenia en in de rest van de Kreeklanden zouden bloeien. De Moeder antwoordde:
     
    “Als de Verre Kreeklanden tot de erfgronden van Frija behoren, dan zullen ze daar bloeien. Zo niet, dan zal daar lang voor moeten worden gestreden. Want de Kroder zal nog vijduizend jaar met zijn Joel rondgaan, voordat het Findasvolk rijp is voor vrijheid.”<ref>Deze Moeder heette ''Hellicht'' volgens verwijzing aan het eind van [[NL075.08 Ulysus|'''75.08''' Ulysus en Kalip]].</ref>
     
    ===Noten===
    <references />
    <references />
    {{Hoofdstuk Navigatie|normal=NL072.05 Geertmannen|back=NL067.09 Kelta}}
    =={{Titel andere talen}}==
    <span>
    :<div class="emoji flag de"></div> '''[[DE068.17 Mittelmeer]]'''
    :<div class="emoji flag uk"></div> '''[[EN068.17 Mediterranean]]'''
    :<div class="emoji flag es"></div> '''[[ES068.17 Mar del Medio]]'''
    :<div class="emoji flag fs"></div> '''[[FS068.17 MIDDELSÉ|FS068.17 <span class="fryas">MIDDELSÉ</span>]]'''
    :<div class="emoji flag no"></div> '''[[NO068.17 Middelhavet]]'''</span>


    =={{Ander NL}}==
    Hoofdstuk L: [[L Ottema|Ottema 1876]] | [[L Overwijn|Overwijn 1951]]
    [[Category:Nederlandse Vertalingen]]
    [[Category:Nederlandse Vertalingen]]
    __FORCETOC__
    {{DEFAULTSORT:^L. Tijdperk Minerva^}}
    {{DEFAULTSORT:^Hk 09 Volk Wijkt Uit^}}
    {{Hoofdstuk Navigatie|normal=Nl 09e De Geertmannen|alternative=Nl 04f Minerva}}

    Latest revision as of 09:07, 31 March 2025

    Ontwerp 2025 Ott

    L. Tijdperk Minerva

    2. Op Frijasburg 1

    a. Minerva en Jon

    68.17 Nu zullen we beschrijven hoe het Jon is vergaan. Dit staat op de burg van Texland:

    Tien jaar na het vertrek van Jon voeren hier drie schepen het Fliemeer binnen. Het volk riep: “Hoe'n séjen (zegen)!” Van hun vertellingen heeft de Moeder het volgende laten opschrijven:

    Toen Jon de Middenzee bereikte, was een door de Golen verspreid verhaal over wat er gebeurd was hem overal vooruitgesneld, waardoor ze aan de kust van de Heinde Kreeklanden nergens veilig waren. Hij stak dus over met zijn vloot naar Lijdia, dat is Lijda’s Land, maar daar werden ze belaagd door zwarte kannibalen. Tenslotte naderden ze Tyrus, maar Minerva zei: “Verander de koers, want hier is de lucht allang verpest door priesters.”
    [069] (De koning van Tyrus stamde af van Tunis, zoals we later hoorden, maar omdat de priesters een permanente greep wilden hebben op het koningschap, hadden ze Tunis tot een god verheven, tot ergernis van zijn volgers.)
    Toen Jon's vloot Tyrus voorbijgevaren was, roofden de Tyriërs een schip uit de achterhoede en omdat het schip al te ver weg was, kon het niet heroverd worden. Maar Jon zwoer wraak... Die nacht zette hij koers naar de Verre Kreeklanden.
    Uiteindelijk kwamen ze aan bij een land dat er heel schraal uitzag, maar wel een havenmond had. “Hier”, zei Minerva, “hoeven we niet bang te zijn voor vorsten en priesters, omdat die alleen houden van vette weides.” Maar toen ze de haven binnenvoeren, bleek deze niet ruim genoeg voor alle schepen. Bijna iedereen was echter te moe om weer uit te varen. Maar Jon, die wel verder wilde, stak zijn speer met vaandel omhoog en riep het jongvolk op om zich vrijwillig bij hem aan te sluiten. Minerva, die wilde blijven, deed hetzelfde. Het grootste deel voegde zich bij Minerva, maar de jongste zeevaarders gingen naar Jon, die ook de Lamp en Famen van Kelta meenam. Minerva behield haar eigen Lamp en Famen.
    Tussen de Verre en de Heinde Kreeklanden vond Jon enige eilanden die hem bevielen. Op het grootste daarvan [070] bouwde hij in de wouden tussen de bergen een burg.[1] Vanuit de kleinere eilanden ging hij uit wraak Tyrische schepen en landen beroven. Daarom worden de eilanden zowel Roverseilanden als Jon’s Eilanden genoemd.
    Toen Minerva het land — door de bewoners Attika genoemd — verkende, zag ze dat de gehele bevolking bestond uit geitenhoeders, die zich in leven hielden met vlees, kruiden, wilde wortels en honing. Ze waren gekleed in dierenhuiden en hadden schuilhutten op de berghellingen. Daarom werden ze door ons volk Hellingers genoemd.
    Eerst sloegen ze voor ons op de vlucht, maar toen ze begrepen dat we niet uit waren op hun bezittingen, kwamen ze terug en bleken heel vriendelijk. Minerva vroeg of wij ons daar zonder strijd konden vestigen. Dat werd toegestaan, onder voorwaarde dat we hen zouden helpen beschermen tegen hun buurvolk, dat voortdurend kwam om kinderen te ontvoeren en voorraad te roven. Daarop bouwden we op anderhalve paal afstand van de haven een burg, die op advies van Minerva Athenia werd genoemd. “Want”, zei ze, “het nageslacht moet weten dat wij hier niet door list en geweld zijn gekomen, maar als bondgenoten (átha) zijn verwelkomd.”
    Terwijl we de burg aan het bouwen waren, kwamen de vorsten ons bezoeken. Toen die zagen dat wij geen slaven hadden, beviel hen dat niet en ze lieten dat [071] aan Minerva blijken, omdat ze dachten dat zij een vorstin was. Maar Minerva vroeg: “Hoe bent u dan aan slaven gekomen?” Ze antwoordden: “Sommige hebben we gekocht, andere in de strijd gewonnen.”
    Daarop zei Minerva: “Als niemand mensen wilde kopen, zou niemand uw kinderen roven en zou u daar geen strijd over hebben. Dus als u wilt dat we samen vechten, moet u eerst uw slaven vrijlaten.” Maar dat wilden de vorsten niet. Ze wilden ons verdrijven. Maar de verstandigste van hun mannen kwamen ons helpen met de bouw van onze burg, die we nu toch maar van steen maakten.
    Dit was de geschiedenis van Jon en Minerva.

    Nadat ze dit alles hadden verteld, vroegen ze de Moeder eerbiedig om ijzeren burgwapens. “Want”, zeiden ze, “onze vijanden zijn machtig, maar als we echte wapens hebben, kunnen we hen wel aan.” Toen zij toestemming had gegeven, vroegen ze of Frijas zeden te Athenia en in de rest van de Kreeklanden zouden bloeien. De Moeder antwoordde:

    “Als de Verre Kreeklanden tot de erfgronden van Frija behoren, dan zullen ze daar bloeien. Zo niet, dan zal daar lang voor moeten worden gestreden. Want de Kroder zal nog vijduizend jaar met zijn Joel rondgaan, voordat het Findasvolk rijp is voor vrijheid.”[2]

    Noten

    1. Dit zal Kefalonia zijn geweest.
    2. Deze Moeder heette Hellicht volgens verwijzing aan het eind van 75.08 Ulysus en Kalip.

    Navigeer

    NL067.09 Kelta ᐊ vorig/volgend ᐅ NL072.05 Geertmannen


    In andere talen

    DE068.17 Mittelmeer
    EN068.17 Mediterranean
    ES068.17 Mar del Medio
    FS068.17 MIDDELSÉ
    NO068.17 Middelhavet

    Andere Nederlandse vertalingen

    Hoofdstuk L: Ottema 1876 | Overwijn 1951