NL072.05 Geertmannen: Difference between revisions

    From Oera Linda Wiki
     
    (27 intermediate revisions by the same user not shown)
    Line 1: Line 1:
    =={{Versie_Ott}}==
    =={{Versie_Ott}}==


    '''[[072|[072]]]'''
    '''L. Tijdperk Minerva'''


    =={{Versie_Own}}==
    '''2. Op Frijasburg 1'''
    '''[/71]''' '''Dit is over de Geermanoren.'''


    Toen Hellenia of Minerva gestorven was, deden de priesters, alsof zij met ons waren en opdat zulks duidelijk zou blijken, hebben zij Hellenia tot godin uitgeroepen, Ook wilden zij geen andere Moeder
    '''De Geertmannen'''<ref>De eerste vier regels van bladzijde [[072|[072]]] zijn niet beschreven. Mogelijk stond hier in het door Hidde gekopieerde handschrift een afbeelding waarvoor hij ruimte vrijhield, zonder deze later in te vullen.</ref>


    '''[73]''' laten kiezen, zeggende, dat zij vreesden, dat er onder haar maagden geen zou wezen, die zij zo zouden kunnen vertrouwen als Minerva, die Nehellenia bijgenaamd was. Maar wij wilden Minerva niet als een godin erkennen, omdat zij zelf ons gezegd had, dat niemand God kon zijn of volmaakt, dan alleen Wr.alda’s geest. Daarom kozen wij Geer, Pire’s dochter tot Moeder.
    '''[[072|72.01 [072]]]''' Dit gaat over de Geertmannen.


    Toen de priesters zagen, dat zij hun haring niet op ons vuur konden bakken, gingen zij uit Athene en zeiden, dat wij Minerva niet als godin wilden erkennen uit nijd, omdat zij de ingezetenen zoveel liefde had bewezen. Daarop gaven zij het volk beeltenissen van haar, voorgevende, dat men daaraan alles kon vragen, zolang men gehoorzaam bleef. Door al deze verhalen werd het domme volk van ons afkerig gemaakt en ten slotte ging het ons te lijf. Maar wij hadden onze stenen burchtwal met twee horens omgebogen tot aan de zee. Zij konden ons daarom niet genaken. Maar wat gebeurde? Een Egyptenaar, die opperpriester was, helder van ogen, klaar van brein en verlicht van geest, zijn naam was Kékrops, kwam raad geven. Toen Kékrops nu zag, dat hij met zijn lieden onze wal niet kon bestormen, zond hij boden naar Etrurië. Daarop kwamen driehonderd schepen vol ongeregelde troepen van de wilde bergvolken onverwachts onze haven binnenvaren, terwijl wij met al onze mannen op de wal aan het strijden waren.
    Toen Hellenia of Minerva gestorven was, deden de priesters alsof ze aan onze kant stonden. Om dat te bekrachtigen riepen ze Hellenia uit tot een godin. Ook wilden ze geen andere Moeder laten kiezen. Ze zeiden te vrezen dat ze geen van haar Famen zo goed konden vertrouwen als Minerva met de bijnaam Nijhellenia. Maar wij wilden Minerva niet als godin erkennen, omdat ze zelf had gezegd dat niemand buiten Wralda’s Geest volmaakt (en dus God) kan wezen. Daarom kozen wij Geert Pire’s dochter als Moeder.


    Zodra zij de haven hadden ingenomen, wilden de woeste troepen het dorp en onze schepen plunderen. Een krijger had reeds een meisje geschonden, maar Kékrops wilde dat niet gedogen en de Tyrrheense zeelieden, die nog Frya’s bloed in de aderen hadden, zeiden: als ge dat doet, zullen wij de rode haan op onze schepen zetten en gij zult uw bergen nooit weerzien. Kékrops, die niet hield van moorden noch van verminken, zond boden naar Geer om de burcht op te eisen. Zij mocht vrije uittocht hebben met al haar drijvende en draagbare have en haar volgelingen insgelijks. De wijsten van de burchtheren heel goed inziende, dat zij de burcht niet konden houden, raadden Geer aan, dat zij gauw moest toebijten, voordat Kékrops woedend werd en anders begon. Drie maanden daarna vertrok Geer met de beste Fryaszonen en zeven maal twaalf schepen. Toen zij een eind buiten de haven waren, kwamen er wel dertig schepen van de Etrusken met vrouwen en kinderen, Zij wilden naar Athene gaan, maar toen zij hoorden hoe het te Athene geschapen stond, gingen zij met Geer mee. De vlootvoogd der Tyrrhenen (Etrusken) bracht allen tezamen door de straat, die in deze tijden op de Rode Zee uitliep, Ten slotte landden zij aan de Pangab, dat is in onze taal „vijf weteringen”, omdat daar vijf rivieren tezamen naar de zee toestromen. Hier zetten zij zich neer. Het land hebben zij Geermania genoemd. De koning der Etrusken later ziende, dat zijn allerbeste zeelieden vertrokken waren, zond al zijn schepen met zijn ongeregelde troepen om hen dood of levend te vatten. '''[75]''' Maar toen zij bij de straat kwamen, beefden de aarde en de zee. Daarop hief de aarde haar lijf daar zo omhoog, dat al het water de straat uitliep en alle wadden en schorren als een burchtwal voor hen oprezen.
    Toen de priesters inzagen dat ze hun haring niet op ons vuur konden braden,<ref>‘dat ze … braden’ — uitdrukking: ‘dat ze bij ons niet welkom waren’ ([https://www.dbnl.org/tekst/stoe002nede01_01/stoe002nede01_01_0849.php bron]), of: ‘dat hun plan bij ons niet zou slagen’ ([https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/14274 bron]).</ref> verlieten ze Athene en zeiden dat wij Minerva niet als godin wilden erkennen uit afunst, omdat ze de inlanders zoveel liefde had bewezen. Vervolgens gaven ze dat volk beeldjes die op haar leken, met de belofte dat ze daaraan alles konden vragen, zolang ze volgzaam bleven. Door al deze praatjes werd '''[[073|[073]]]''' het domme volk zover van ons afgekeerd, dat ze ons uiteindelijk te lijf gingen. Maar wij hadden onze stenen burgwal, met twee uitlopers tot in zee. Ze konden ons dus niet bereiken.


    (Dit geschiedde wegens de deugden der Geermannen, gelijk iedereen klaar en duidelijk kan zien.)
    Maar wat gebeurde? In de Egyptalanden was een opperpriester met stralende ogen, een helder verstand en een verlichte geest. Zijn naam was Sékrops en hij kwam om raad te geven. Toen hij zag dat hij met zijn mannen onze wal niet kon bestormen, zond hij bodes naar Tyrus. Enige tijd later kwamen er driehonderd schepen vol huurlingen van de wilde bergvolkeren onverwacht op onze haven af, terwijl wij met man en macht op de wallen in gevecht waren.


    ==Ottema 1876==
    Zodra ze de haven hadden ingenomen, wilden de wilde huurlingen het dorp en onze schepen beroven. Een van hen had al een meisje aangerand. Maar Sékrops wilde dat niet dulden en de Tyrische zeevaarders, die nog Frijas bloed in het lijf hadden, zeiden: “Als jullie dat doen, steken wij de rode haan in onze schepen en zullen jullie de bergen nooit terugzien.”<ref>‘rode haan’ — zie noot bij [[NL065.15 Jon|'''65.15''' De Vloot van Jon]].</ref>
    '''[/101]''' '''Dit is over de Geertmannen.'''


    Toen Hellenia of Minerva gestorven was, hielden de priesters zich alsof zij met ons waren, en opdat zulks duidelijk blijken zoude, hebben zij Hellenia tot eene Godin uitgeroepen. Ook wilden zij geene andere Moeder laten kiezen, zeggende, dat zij vrees hadden, dat er onder hare maagden geene zoude wezen, die zij zoo zouden kunnen vertrouwen als Minerva, die Nyhellenia bijgenaamd was. Maar wij wilden Minerva niet als eene Godin erkennen, naardien zij zelve ons gezegd had, dat niemand goed of volkomen kon wezen, als Wraldas geest. Daarom kozen wij Geert Pyres dochter tot onze Moeder.
    Sékrops,<ref>‘Sékrops’ (<span class="fryas">SÉKROPS</span>) — vgl. Kekrops (Κέκροψ) die volgens Griekse mythologie de stichter van Athene zou zijn.</ref> die niet van moorden en plunderen hield, zond bodes naar Geert om de burg af te eisen. '''[[074|[074]]]''' Hij beloofde haar en haar volgers een vrije uittocht, met al hun drijvende en draagbare bezittingen. De meest wijze Burgheren, die heel goed inzagen dat ze de burg niet konden behouden, raadden Geert aan om gauw toe te happen, voordat Sékrops zijn geduld zou verliezen en opnieuw aanviel.


    Als de priesters zagen, dat zij hunne haring op ons vuur niet mochten braden, gingen zij buiten Athene en zeiden, dat wij '''[103]''' Minerva niet als eene Godin wilden erkennen uit nijd, omdat zij de inlanders zooveel liefde had bewezen. Daarop gaven zij het volk beeldtenissen van hare gelijkenis, betuigende dat zij daaraan alles mochten vragen, zoo lang zij gehoorzaam bleven. Door al deze verhalen werd het domme volk van ons afkeerig gemaakt, en ten laatsten vielen zij ons te lijf. Maar wij hadden onze steenen burgtwal met twee hoornen omgebogen tot aan de zee. Zij konden ons daarom niet genaken. Doch wat gebeurde, een Egyptenaar die een overpriester was, helder van oogen, klaar van brein, en verlicht van geest, zijn naam was Cecrops, hij kwam om raad te geven. Als Cecrops nu zag, dat hij met zijne lieden onze wal niet bestormen kon, toen zond hij boden naar Thyrus. Daarop kwamen driehonderd schepen vol soldaten van de wilde bergvolken onverwacht in onze haven varen, terwijl wij met al onze mannen op den wal strijdende waren.
    Drie maanden later vertrok Geert met de allerbeste Frijaskinderen en zeven maal twaalf schepen. Toen ze een flink stuk buiten de haven waren, kwamen er wel dertig Tyrische schepen aan, met vrouwen en kinderen aan boord, die op weg waren naar Athenia. Maar toen ze hoorden hoe daar de stand van zaken was, gingen ze met Geert mee. De zeekoning van de Tyrische schepen leidde de gezamenlijke vloot door de straat die in die tijden uitliep op de Rode Zee.


    Zoodra zij de haven hadden ingenomen, wilden de woeste soldaten het dorp en onze schepen plunderen. Een soldaat had reeds een meisje geschonden, maar Cecrops wilde dat niet gedogen, en de Thyrische zeelieden, die nog Friesch bloed in het lijf hadden, zeiden: als gij dat doet, zullen wij den rooden haan in onze schepen steken en gij zult uwe bergen nooit wederzien. Cecrops die niet hield van moorden noch van verwoesten, zond boden naar Geert om haar de burgt af te eischen, zij mocht vrijen uittocht hebben met al haar drijvende en dragende have, en hare volgelingen desgelijks. De verstandigste der burgtheeren heel goed ziende, dat zij de burgt niet konden houden, raadden Geert aan, dat zij gaauw moest toebijten, voor dat Cecrops woedend werd en anders begon. Drie maanden daarna vertrok Geert met de beste Fryaszonen en zeven maal twaalf schepen. Toen zij een poos buiten de haven waren, kwamen er wel dertig schepen van Thyrus met vrouw en kinderen. Zij wilden naar Athene gaan, doch als zij hoorden hoe het te Athene geschapen stond, gingen zij met Geert. De zeekoning der '''[105]''' Thyriers bracht allen te zamen door de straat, die in deze tijden op de Roode zee uitliep. Ten laatste landden zij aan Pangab, dat is in onze spraak vijf wateren, omdat vijf rivieren met haar naar de zee toestroomen. Hier zetten zij zich neder. Dat land hebben zij Geertmannia genoemd. De koning van Thyrus later ziende, dat zijne allerbeste zeelieden vertrokken waren, zond al zijne schepen met zijne wilde soldaten om hen dood of levend te vatten. Maar als zij bij de straat kwamen, beefden beide aarde en zee. Daarop hief aarde haar lijf daar zoo omhoog, dat al het water de straat uitliep, en dat alle wadden en schorren als een burgtwal voor hen oprezen.
    Uiteindelijk landden ze bij Panj-ab — dat betekent in onze taal: vijf-wateren, omdat vijf rivieren erin uitkomen om samen naar de zee te stromen.<ref>‘Panj-ab’ (<span class="fryas">PAN'G.AB</span>) — Perzisch: panj (vijf), āb (water). Punjab is hier dus niet de huidige, meer noordelijk gelegen regio regio, maar de rivier Indus.</ref> Hier vestigden ze zich en ze noemden het land Geertmania.


    Dit geschiedde wegens de deugden der Geertmannen, gelijk iedereen klaar en duidelijk zien kan.
    De koning van Tyrus, die enige tijd later inzag dat zijn allerbeste zeevaarders ervandoor waren gegaan, zond al zijn schepen met wilde huurlingen op de vloot af, om hen dood of levend te stoppen. Maar toen zij bij de straat aankwamen, beefden zowel Zee als Aarde. Daarna hief Aarde haar lijf daar '''[[075|[075]]]''' zo hoog op, dat al het water de straat uitliep en dat alle wadden en schorren als een burgwal voor hem oprezen en de doorgang beletten.


    ==Noten==
    Dat gebeurde dankzij de deugden van de Geertmannen, zoals iedereen helder en duidelijk kan zien.
     
    ===Noten===
    <references />
    <references />
    {{Hoofdstuk Navigatie|normal=NL075.08 Ulysus|back=NL068.17 Middenzee|alternative=NL076.13 Athenia|altback=NL068.17 Middenzee}}
    =={{Titel andere talen}}==
    <span>
    :<div class="emoji flag de"></div> '''[[DE072.05 Gertmänner]]'''
    :<div class="emoji flag uk"></div> '''[[EN072.05 Geartmen]]'''
    :<div class="emoji flag es"></div> '''[[ES072.05 La gente de Geert]]'''
    :<div class="emoji flag fs"></div> '''[[FS072.05 GÉRTMANNA|FS072.05 <span class="fryas">GÉRTMANNA</span>]]'''
    :<div class="emoji flag no"></div> '''[[NO072.05 Gêrtmennene]]'''</span>


    =={{Ander NL}}==
    Hoofdstuk L: [[L Ottema|Ottema 1876]] | [[L Overwijn|Overwijn 1951]]
    [[Category:Nederlandse Vertalingen]]
    [[Category:Nederlandse Vertalingen]]
    __FORCETOC__
    {{DEFAULTSORT:^L. Tijdperk Minerva^}}
    {{DEFAULTSORT:^Hk 09 Volk Wijkt Uit^}}
    {{Hoofdstuk Navigatie|normal=Nl 10a Ulysus}}

    Latest revision as of 09:58, 4 November 2024

    Ontwerp 2025 Ott

    L. Tijdperk Minerva

    2. Op Frijasburg 1

    De Geertmannen[1]

    72.01 [072] Dit gaat over de Geertmannen.

    Toen Hellenia of Minerva gestorven was, deden de priesters alsof ze aan onze kant stonden. Om dat te bekrachtigen riepen ze Hellenia uit tot een godin. Ook wilden ze geen andere Moeder laten kiezen. Ze zeiden te vrezen dat ze geen van haar Famen zo goed konden vertrouwen als Minerva met de bijnaam Nijhellenia. Maar wij wilden Minerva niet als godin erkennen, omdat ze zelf had gezegd dat niemand buiten Wralda’s Geest volmaakt (en dus God) kan wezen. Daarom kozen wij Geert Pire’s dochter als Moeder.

    Toen de priesters inzagen dat ze hun haring niet op ons vuur konden braden,[2] verlieten ze Athene en zeiden dat wij Minerva niet als godin wilden erkennen uit afunst, omdat ze de inlanders zoveel liefde had bewezen. Vervolgens gaven ze dat volk beeldjes die op haar leken, met de belofte dat ze daaraan alles konden vragen, zolang ze volgzaam bleven. Door al deze praatjes werd [073] het domme volk zover van ons afgekeerd, dat ze ons uiteindelijk te lijf gingen. Maar wij hadden onze stenen burgwal, met twee uitlopers tot in zee. Ze konden ons dus niet bereiken.

    Maar wat gebeurde? In de Egyptalanden was een opperpriester met stralende ogen, een helder verstand en een verlichte geest. Zijn naam was Sékrops en hij kwam om raad te geven. Toen hij zag dat hij met zijn mannen onze wal niet kon bestormen, zond hij bodes naar Tyrus. Enige tijd later kwamen er driehonderd schepen vol huurlingen van de wilde bergvolkeren onverwacht op onze haven af, terwijl wij met man en macht op de wallen in gevecht waren.

    Zodra ze de haven hadden ingenomen, wilden de wilde huurlingen het dorp en onze schepen beroven. Een van hen had al een meisje aangerand. Maar Sékrops wilde dat niet dulden en de Tyrische zeevaarders, die nog Frijas bloed in het lijf hadden, zeiden: “Als jullie dat doen, steken wij de rode haan in onze schepen en zullen jullie de bergen nooit terugzien.”[3]

    Sékrops,[4] die niet van moorden en plunderen hield, zond bodes naar Geert om de burg af te eisen. [074] Hij beloofde haar en haar volgers een vrije uittocht, met al hun drijvende en draagbare bezittingen. De meest wijze Burgheren, die heel goed inzagen dat ze de burg niet konden behouden, raadden Geert aan om gauw toe te happen, voordat Sékrops zijn geduld zou verliezen en opnieuw aanviel.

    Drie maanden later vertrok Geert met de allerbeste Frijaskinderen en zeven maal twaalf schepen. Toen ze een flink stuk buiten de haven waren, kwamen er wel dertig Tyrische schepen aan, met vrouwen en kinderen aan boord, die op weg waren naar Athenia. Maar toen ze hoorden hoe daar de stand van zaken was, gingen ze met Geert mee. De zeekoning van de Tyrische schepen leidde de gezamenlijke vloot door de straat die in die tijden uitliep op de Rode Zee.

    Uiteindelijk landden ze bij Panj-ab — dat betekent in onze taal: vijf-wateren, omdat vijf rivieren erin uitkomen om samen naar de zee te stromen.[5] Hier vestigden ze zich en ze noemden het land Geertmania.

    De koning van Tyrus, die enige tijd later inzag dat zijn allerbeste zeevaarders ervandoor waren gegaan, zond al zijn schepen met wilde huurlingen op de vloot af, om hen dood of levend te stoppen. Maar toen zij bij de straat aankwamen, beefden zowel Zee als Aarde. Daarna hief Aarde haar lijf daar [075] zo hoog op, dat al het water de straat uitliep en dat alle wadden en schorren als een burgwal voor hem oprezen en de doorgang beletten.

    Dat gebeurde dankzij de deugden van de Geertmannen, zoals iedereen helder en duidelijk kan zien.

    Noten

    1. De eerste vier regels van bladzijde [072] zijn niet beschreven. Mogelijk stond hier in het door Hidde gekopieerde handschrift een afbeelding waarvoor hij ruimte vrijhield, zonder deze later in te vullen.
    2. ‘dat ze … braden’ — uitdrukking: ‘dat ze bij ons niet welkom waren’ (bron), of: ‘dat hun plan bij ons niet zou slagen’ (bron).
    3. ‘rode haan’ — zie noot bij 65.15 De Vloot van Jon.
    4. ‘Sékrops’ (SÉKROPS) — vgl. Kekrops (Κέκροψ) die volgens Griekse mythologie de stichter van Athene zou zijn.
    5. ‘Panj-ab’ (PAN'G.AB) — Perzisch: panj (vijf), āb (water). Punjab is hier dus niet de huidige, meer noordelijk gelegen regio regio, maar de rivier Indus.

    Navigeer

    NL068.17 Middenzee ᐊ vorig/volgend ᐅ NL075.08 Ulysus

    Aangepaste volgorde:

    NL068.17 Middenzee ᐊ vorig/volgend ᐅ NL076.13 Athenia

    In andere talen

    DE072.05 Gertmänner
    EN072.05 Geartmen
    ES072.05 La gente de Geert
    FS072.05 GÉRTMANNA
    NO072.05 Gêrtmennene

    Andere Nederlandse vertalingen

    Hoofdstuk L: Ottema 1876 | Overwijn 1951