NL058.01 Tyriers: Difference between revisions

    From Oera Linda Wiki
    (add)
     
    (begeesterd)
     
    (32 intermediate revisions by the same user not shown)
    Line 1: Line 1:
    =={{Versie_Ott}}==
    =={{Versie_Ott}}==
    '''K. Tijdperk Tunis'''


    '''[[058|[058]]]'''
    '''3. Op Waraburg en Stavia'''


    =={{Versie_Own}}==
    '''Tunis en de Tyriërs'''


    ==Ottema 1876==
    '''[[058|58.01 [058]]]''' Neef-Tunis voer langs de kust door de poort van de Middenzee. Toen Atland verzonk, werden de kusten van de Middenzee ook zwaar getroffen. Daardoor hadden veel mensen uit de landen van Finda en Lijda zich in onze Heinde en Verre Kreeklanden kunnen vestigen. Daarentegen waren ook veel van onze volksgenoten naar Lijdasland uitgeweken. Dat alles had tot gevolg dat de Heinde en Verre Kreeklanden niet langer tot de invloedssfeer van de Moeder behoorden. Daarop had Tunis gerekend en dus wilde hij daar een goede haven kiezen vanwaaruit hij voor de rijke vorsten kon varen. Maar doordat zijn vloot en volk er zo gehavend uitzagen, meenden de kustbewoners dat ze zeerovers waren, waardoor ze overal werden geweerd.
    '''[81]''' Neef Teunis voer langs de kust door de straat der Middellandsche zee. Toen het Atland verzonken is, was het aan de oevers der Middellandsche zee ook erg toegegaan. Daardoor waren vele menschen van het Findas volk naar onze heinde en verre Krekalanden gekomen en ook velen van Lydas land. Daarentegen waren ook velen van ons volk naar Lydas land gegaan. Dat alles had uitgewerkt, dat de heinde en verre Krekalanden voor het oppergezag der Moeder verloren waren. Daar had Teunis op gerekend, daarom wilde hij daar een goede '''[83]''' haven kiezen en vandaar uit voor de rijke vorsten varen, doch omdat zijne vloot en zijn volk er zoo haveloos uitzagen, meenden de Kadhemers (kustbewoners), dat zij roovers waren en daarom werden zij overal geweerd. Doch ten laatste kwamen zij aan Phoenisius kust, dat was 193 jaren nadat Atland gezonken is. Nabij de kust vonden zij een eiland met twee diepe inhammen, zoodat het als drie eilanden uitzag. Op het middelste daarvan stelden zij hunne schuilplaats op, naderhand bouwden zij daar eenen burgtwal om toe. Toen zij nu daaraan een naam wilden geven, werden zij oneens, sommigen wilden het Fryasburgt heeten, andere Neeftunia, maar de Magyaren en Finnen verzochten, dat het Thyrhisburgt zoude heeten. Thyr noemden zij een hunner afgoden, en op diens verjaardag waren zij daar geland; tot eene vergelding wilden zij Teunis eeuwig als hun koning erkennen. Teunis liet hem belezen, en de anderen wilden daarover geen oorlog hebben. Toen zij nu goed zaten zonden zij sommige oude zeelieden en Magyaren aan den wal en verder naar de burgt Sydon, maar in het eerst wilden de Kadhemers niets van hen weten. Gij zijt veraf wonende zwervers, zeiden zij, die wij niet achten kunnen. Doch toen wij hun van onze ijzeren wapenen wilden verkoopen, ging ten laatsten alles goed. Ook waren zij zeer begeerig naar onze barnsteenen, en het vragen daarnaar nam geen einde. Maar Teunis, die verziende was, deed alsof hij geen ijzeren wapenen noch barnsteenen meer had. Toen kwamen de kooplieden en baden hem, hij zoude twintig schepen geven die zij alle met de fijnste waren wilden bevrachten, en zij wilden hem zoovele lieden tot roeijers geven als hij begeerde.


    Twaalf schepen liet hij bevrachten met wijn, honig, toebereid leder, daarbij kwamen toomen en zadels met goud overtrokken, gelijk men ze nimmer gezien had. Met al dien schat viel Teunis het Flymeer binnen. De grevetman van Westflyland werd door al deze dingen verrukt, hij bewerkte '''[85]''' dat Teunis bij den mond van het Flymeer een pakhuis bouwen mocht. Naderhand is die plaats Almanaland genoemd en de markt, waarop zij naderhand te Wyringen ruilhandel mochten drijven, Toelaatmarkt. De Moeder raadde dat wij hun alles zouden verkoopen behalve ijzeren wapenen, maar men sloeg geen acht op haar. Daar de Thyriers dus vrij spel hadden, kwamen zij steeds weder om onze waren heinde en ver te vervoeren, tot schade van onze eigene zeelieden. Daarna is besloten op eene algemeene vergadering, jaarlijks zeven Tyrische schepen toe te laten en niet meer.
    Tenslotte bereikten ze de Fenicische kust. (Dat was honderddrieënnegentig jaar na Atland verzonk.) Dichtbij de kust vonden ze een eiland met twee diepe baaien, zodat het eruitzag als drie eilanden.<ref>Het voormalige eiland Tyrus (nu een havenstad van Libanon) had inderdaad twee baaien die later als Sidonische resp. Egyptische haven zouden dienen.</ref> Op het middelste daarvan stelden ze hun schuilplaatsen op en later legden ze daaromheen een burgwal aan. Toen ze hun burg een naam wilden geven ontstond er onenigheid. Sommigen wilden haar Frijasburg noemen, anderen Neeftunia, maar de Mágjaren en Finnen vroegen of het Týr’s Burg mocht heten. Týr was de naam van één van hun goden en op zijn naamdag waren ze daar '''[[059|[059]]]''' aangeland. Daarvoor waren ze bereid om Tunis voor altijd als hun koning te aanvaarden. Tunis liet zich overhalen en de anderen wilden er geen strijd over hebben.


    ==Noten==
    Toen ze zich goed gevestigd hadden, zetten ze enkele oudere zeevaarders en Mágjaren aan wal en zonden deze naar de burg Sidon. Aanvankelijk wilden de kustbewoners niets van hen weten. “Jullie zijn uitheemse zwervers”, zeiden ze, “voor wie wij geen respect kunnen hebben.” Maar toen de delegatie hen onze ijzeren wapens te koop aanbood, slaagde de missie uiteindelijk toch. Ze waren ook zeer geïnteresseerd in onze barnsteen en bleven daar naar vragen. Tunis, die vooruitdacht, verklaarde dat hij niet genoeg ijzeren wapens en barnsteen had. Daarop kwamen hun kooplieden en vroegen hem om twintig schepen, die zij zouden beladen met de meest verfijnde koopwaar. Ook zouden ze hem zoveel roeiers meegeven als hij maar wenste. Twaalf schepen liet hij bevrachten met wijn, honing en bewerkt leder. Daaronder waren met goud overtrokken teugels en zadels, zoals wij ze nog nooit hadden gezien.
     
    Met al deze schatten voer Tunis het Fliemeer in. De Grevetman van West-Flieland was begeesterd over de lading en zorgde ervoor dat Tunis bij de ingang van het Fliemeer een pakhuis mocht bouwen. Die plek werd later '''[[060|[060]]]''' Almanland genoemd en het terrein op Wieringa waar ze vervolgens handel mochten drijven: Toelaatmark. De Moeder had aangeraden om hun in geen geval ijzeren wapens te verkopen, maar dat werd genegeerd.
     
    Omdat de Tyriërs aldus vrij spel hadden, bleven ze terugkomen en brachten ze onze handelswaar waarheen dan ook, tot groot nadeel van onze eigen Zeekampers. Daarna werd op de Gemeenschapsraad besloten om jaarlijks niet meer dan zeven Tyrische schepen toe te laten.
     
    ===Noten===
    <references />
    <references />
    {{Hoofdstuk Navigatie|normal=NL060.12 Golen|back=NL056.21 Tunis}}
    =={{Titel andere talen}}==
    <span>
    :<div class="emoji flag de"></div> '''[[DE058.01 Thyrier]]'''
    :<div class="emoji flag uk"></div> '''[[EN058.01 Tyrians]]'''
    :<div class="emoji flag es"></div> '''[[ES058.01 Tirios]]'''
    :<div class="emoji flag fs"></div> '''[[FS058.01 THÍRJAR|FS058.01 <span class="fryas">THÍRJAR</span>]]'''
    :<div class="emoji flag no"></div> '''[[NO058.01 Tyrerne]]'''</span>


    =={{Ander NL}}==
    Hoofdstuk K: [[K Ottema|Ottema 1876]] | [[K Overwijn|Overwijn 1951]]
    [[Category:Nederlandse Vertalingen]]
    [[Category:Nederlandse Vertalingen]]
    __FORCETOC__
    {{DEFAULTSORT:^K. Tijdperk Tunis^}}
    {{DEFAULTSORT:^Hk 08 Op De Bewaarburcht^}}
    {{Hoofdstuk Navigatie|normal=Nl 08e De Golen}}

    Latest revision as of 10:13, 21 December 2024

    Ontwerp 2025 Ott

    K. Tijdperk Tunis

    3. Op Waraburg en Stavia

    Tunis en de Tyriërs

    58.01 [058] Neef-Tunis voer langs de kust door de poort van de Middenzee. Toen Atland verzonk, werden de kusten van de Middenzee ook zwaar getroffen. Daardoor hadden veel mensen uit de landen van Finda en Lijda zich in onze Heinde en Verre Kreeklanden kunnen vestigen. Daarentegen waren ook veel van onze volksgenoten naar Lijdasland uitgeweken. Dat alles had tot gevolg dat de Heinde en Verre Kreeklanden niet langer tot de invloedssfeer van de Moeder behoorden. Daarop had Tunis gerekend en dus wilde hij daar een goede haven kiezen vanwaaruit hij voor de rijke vorsten kon varen. Maar doordat zijn vloot en volk er zo gehavend uitzagen, meenden de kustbewoners dat ze zeerovers waren, waardoor ze overal werden geweerd.

    Tenslotte bereikten ze de Fenicische kust. (Dat was honderddrieënnegentig jaar na Atland verzonk.) Dichtbij de kust vonden ze een eiland met twee diepe baaien, zodat het eruitzag als drie eilanden.[1] Op het middelste daarvan stelden ze hun schuilplaatsen op en later legden ze daaromheen een burgwal aan. Toen ze hun burg een naam wilden geven ontstond er onenigheid. Sommigen wilden haar Frijasburg noemen, anderen Neeftunia, maar de Mágjaren en Finnen vroegen of het Týr’s Burg mocht heten. Týr was de naam van één van hun goden en op zijn naamdag waren ze daar [059] aangeland. Daarvoor waren ze bereid om Tunis voor altijd als hun koning te aanvaarden. Tunis liet zich overhalen en de anderen wilden er geen strijd over hebben.

    Toen ze zich goed gevestigd hadden, zetten ze enkele oudere zeevaarders en Mágjaren aan wal en zonden deze naar de burg Sidon. Aanvankelijk wilden de kustbewoners niets van hen weten. “Jullie zijn uitheemse zwervers”, zeiden ze, “voor wie wij geen respect kunnen hebben.” Maar toen de delegatie hen onze ijzeren wapens te koop aanbood, slaagde de missie uiteindelijk toch. Ze waren ook zeer geïnteresseerd in onze barnsteen en bleven daar naar vragen. Tunis, die vooruitdacht, verklaarde dat hij niet genoeg ijzeren wapens en barnsteen had. Daarop kwamen hun kooplieden en vroegen hem om twintig schepen, die zij zouden beladen met de meest verfijnde koopwaar. Ook zouden ze hem zoveel roeiers meegeven als hij maar wenste. Twaalf schepen liet hij bevrachten met wijn, honing en bewerkt leder. Daaronder waren met goud overtrokken teugels en zadels, zoals wij ze nog nooit hadden gezien.

    Met al deze schatten voer Tunis het Fliemeer in. De Grevetman van West-Flieland was begeesterd over de lading en zorgde ervoor dat Tunis bij de ingang van het Fliemeer een pakhuis mocht bouwen. Die plek werd later [060] Almanland genoemd en het terrein op Wieringa waar ze vervolgens handel mochten drijven: Toelaatmark. De Moeder had aangeraden om hun in geen geval ijzeren wapens te verkopen, maar dat werd genegeerd.

    Omdat de Tyriërs aldus vrij spel hadden, bleven ze terugkomen en brachten ze onze handelswaar waarheen dan ook, tot groot nadeel van onze eigen Zeekampers. Daarna werd op de Gemeenschapsraad besloten om jaarlijks niet meer dan zeven Tyrische schepen toe te laten.

    Noten

    1. Het voormalige eiland Tyrus (nu een havenstad van Libanon) had inderdaad twee baaien die later als Sidonische resp. Egyptische haven zouden dienen.

    Navigeer

    NL056.21 Tunis ᐊ vorig/volgend ᐅ NL060.12 Golen


    In andere talen

    DE058.01 Thyrier
    EN058.01 Tyrians
    ES058.01 Tirios
    FS058.01 THÍRJAR
    NO058.01 Tyrerne

    Andere Nederlandse vertalingen

    Hoofdstuk K: Ottema 1876 | Overwijn 1951