Montanus Hettema

Montanus Hettema (Bolsward 1796 - Leeuwarden 1873) was een jurist die Oudfriese teksten bewerkte en uitgaf. In 1832 werd van zijn hand het eerste (proefondervindelijke) woordenboek Oudfries-Nederlands gedrukt.
Over o.a. de dubieuze bijvoeging De Haan aan zijn naam (en de manier waarop hij zijn adellijke titel verwierf), lees
- Jhr M. Montanus de Haan Hettema. Een vrije Fries die baron wilde worden door Y.B. Kuiper en B. de Vries, in It Beaken jg. 45 (1983) bl. 196-222.
- Montse (de Haan) Hettema (1796-1873) door K. van der Hoek, eerder gepubliceerd in Nieuw Letterkundig Magazijn jg. 14-1 (juli 1996) bl. 6-8.
Aantekeningen (ontwerp)
- Oud Friesch handschrift in het bezit van den Heer C. Over de Linden te Helder., in: Leeuwarder Courant, dinsdag 5 september 1871, blz 5 (bijvoegsel) JJK 5.
- Brief C. Over de Linden aan M. Hettema (min.) van 8-9-1871.
Ottema: Het meer Flevo en de Middelzee of blikken op de wartaal van M. de Haan Hettema (1854, KB: 84 H 64; PBF: 3213 Gesch)
Zomer 1871
- vóór 1-8 Ottema of ander genootschapslid stuurt H verslag (kennelijk zonder begeleidend schrijven)
- 1-8 Hettema komt thuis na reis (o.a. Schagen)
- 6-8 brief H→O: dank en verzoek inzage origineel
- 7-8 bezoek van 2 uur Ottema, origineel bij CoL, maar foto's thuis, voorlezing en uitleg
- 11-8 brief H→O: vraagt enige dagen inzage afschrift en letterblz
- 13-8 antwoord O: H kan 3 foto;s opvragen bij mej. Matthijssen.
- H krijgt blz. enige dagen later
- verwijzing Nieuws vd dag 23-8 en Alg. Hb., Bildtsche crt dd?, waarvan kopie in LC 27-8 mbt mening #1 Colmjon (stijl te nieuwerwetsch).
- LC 29-8 (bijvoegsel) verslag O. (#2 Verwijs zegt: mogelijk groot belang); #3 Ottema zegt: 1256.
- LC 5-9 (zie boven) H. meent o.a. over #1-2-3 dat geen hunner het Hs. met genoegzame oplettendheid heeft gelezen.
- brief Cornelis OdL aan Hettema d.d. 8-9-1871 (minuut), op te zoeken bij Tresoar.
In briefwisseling Ottema - Over de Lindens
JGO aan COL 25-8-1871:
Jhr Mr de Haan Hettema is onder het thans leevend geslacht de man die het meest ervaren is in de oud Friesche taal, en deze beschouwd het geschrift als gedenkstuk van oud Friesche taal van onschatbare waarde. Het spijt hem zeer dat in dezen zomer te Schagen wezende nog geen kennis droeg van mijn verslag, en dus niet in de gelegenheid om U te bezoeken.
JGO aan COL 12-9-1871:
Bij het ontvangen van uwen brief dacht ik eerst dat het uwe bedoelig was, dat ik dien aan den Heer dHH [de Haan Hettema] zoude bezorgen. Bij nader inzien bleek mij, dat gij mij slechts kopie hadt medegedeeld. Hetgeen gij geschreven hebt is heel goed maar was juist niet nodig. Ik heb zelf dien Heer schriftelijk alle zijn bedenkingen omstandig beantwoord. Onder anderen dat zijn vermoeden als zoude het geschrift in de vorige eeuw opgesteld zijn, ongegrond is, om de zeer eenvoudige reden, dat hier te lande niemand ooit de oude Friesche taal grammatikkaal beoefend heeft dan juist hij Jhr Mr M. de Haan Hettema. Hij zoude alleen in staat geweest zijn in die taal eenig geschrift op te stellen. Maar dan nog is de taal be-oosten het Flie, en niet in het westen [?] Flielandsch dialect. Was er in de vorige eeuw iemand geweest die zulk een taalstudie gemaakt had, dan moet dat een bekend persoon geweest zijn. Alle idee van latere verdichting stuit daarop af, dat er sinds eeuwen niemand geweest is die in die taal schrijven kon.
COL aan JGO 15-9-1871:
Mij dunkt de redenen die UEd den Heer de Haan Hettema hebt opgegeven om te bewijzen dat het handschrift niet later dan in 1256 geschreven kan zijn, zouden ook wel kunnen dienen om den Heer Colmjon te overtuigen.
COL aan JGO 16-9-1871:
Jhr. de Haan Hettema kent geen onderscheid tusschen oud en nieuw friesch, en Colmjon verwonderd er zich over dat hij het H.S. zoo zonder omzettingen in het nieuwe friesch kan overzetten. Mij dunkt dat als U en de Heer Hettema geen kwade vrienden zijt, elkander wel mogt helpen tegen zulk een woesten vijand.
COL aan JGO 27-9-1871:
Bij het lezen der bedenkingen van den Heer Hettema is mij opgevallen dat ZEd er op wijst dat de W wel in het H.S. maar niet onder de letters bij het jol voorkomt. De oude lieden van Medemblik en mogelijk overal in Noordholland noemen de V ouw, de W dubbel ouw.
COL aan JGO 13-10-1871 (over gesprek dat Cornelis had met ds Dyserinck (doopsgezind predikant te Den Helder van 1861 tot 1879, bekend door letterkundige zijn studies):
“Wil ik u eens wat zeggen,” zei ik. “Mijnheer Ottema heeft mij geschreven, dat van het thans levende geslacht den Heer M. de Haan Hettema het knapst is in de friesche taal. Deze Heer heeft ook tegen het handschrift geschreven, maar eindigt in zijn tegenschrift, dat de taal goed is, en dat de Friezen een penningske moesten afzonderen om het te laten drukken. Den Heer Ottema heeft hem daar op bediend met hem te schrijven dat hij het dan gemaakt moest hebben, aangezien hij de eenigste was die de Friesche taal grammatikaal behandeld had. (...)”
JGO aan COL 21-10-1871:
Hettema's opmerking omtrent de W is, gelijk gij juist opmerkt, ongegrond. Ook hier heette de W altijd dubbelouw evenals in het Engelsch.
Leendert F. Over de Linden aan JGO 3-5-1876:
Ik meende echter tot heden dat het Oudfriesch van het OLB dermate grammaticaal zuiver is, dat de Hr. Mr de Haan Hettema het als zoodanig zeer verre verheft boven de taal van de overige friesche geschriften en zelfs de navolging van het O.L.B. voor de Oudfriesche taal sterk aanprijst.
Leendert F. Over de Linden aan JGO 14-5-1876:
Na de afzending rees de vraag bij mij, of 't niet nuttig kon zijn, door 't citeren van hetgeen professor Cobet omtrent vergelijkende taalstudie, en Mr de Haan Hettema - in het bijvoegsel van de Leeuwarder Ct van 5 September 1871, in de 3e en 4e kolom, - omtrent de taal van het OLB gezegd hebben, het bewijs te leveren dat deze mannen van grooten naam op taalkundig gebied, niet het ongunstig oordeel van BV betrekkelijk de taal van het HS deelen.
Zie onder brieven Ottema ook nr. 65, zonder datum, auteur onbekend: “Mr. Hettema schreef op bl. 1 zijner Friesche Spraakleer: De Friezen ... (enz)”.