De aankomst der Friezen
Kritiek der Friesche Geschiedschrijving (1873)
Hoofdstuk De aankomst der Friezen —
selectie m.b.t. afkomst uit dienst Alexander
[blz. 69] (...) Een Saksisch schrijver, die eene eeuw na Nennius leefde,[1] beweert dat de Saksen afstammelingen zijn van eene legerafdeeling van Alexander, die na den dood van dien veroveraar op reis gegaan en aan de kusten der Noordzee geland was.
(...) Alvinus laat, naar het schijnt, de Friezen uit Palestina komen en zij waren toen reeds Christenen, ten minste ze geloofden aan den waren God. Die olde Freesche cronike laat ze, na den leeftijd van den apostel Thomas uit Indië komen, onder leiding van drie broeders, Saxo, Bruno en Friso. (...)
[70] (...)
De Friesche boekenschrijvers van de zestiende eeuw maken nog van andere aankomsten melding. Wie er lust in heeft kan er een aantal vinden bij Eggerik Beninga (Matth. Anal. IV.) p. 5—15 en bij Suffried Peters (De origine et ant. p. 234-254), maar het zijn allen slechts modificaties van een paar aankomsten. In al deze verhalen komen de Friezen over zee uit verre landen, en niet één heeft beweerd dat de Friezen autochthonen waren; (...)
[71] (...)
Dit verhaal hadden de Friezen zelf wel kunnen uitvinden, doch zij hebben dit niet gedaan, maar het kant en klaar van de Saksen overgenomen.
Rudolfus Fuld. Transl[atio] S[ancti] Alexandri [Wildeshusam anno 851][2] (omstreeks 860), cap. 1:
Saxonum gens, sicut tradit antiquitas, ab Anglis Brittaniae incolis, egressa, per oceanum navigans Germaniae litoribus studio et necessitate quaerendarum sedium appulsa est.
Widukind [van Corvey], Res gestae Saxonicae (omstreeks 970), I cap. 2:
Et primum quidem de origine statuque gentis pauca expediam, solam pene famam sequens in hac parte, nimia vetustate omnem fere certitudinem obscurante. Nam super hac re varia opinio est, aliis arbitrantibus de Danis Northmannisque originem duxisse Saxones, aliis autem aestimantibus, ut ipse adolescentulus audivi quendam praedicantem, de Graecis, quia ipsi dicerent, Saxones reliquias fuisse Macedoni exercitus, qui secutus magnum Alexandrum immatura morte ipsius per totum orbem sit dispersus.....
[idem] cap. 3:
Pro certo autem novimus, Saxones his regionibus navibus advectos, et loco primum applicuisse qui usque hodie nuncupatur Hadolaum.
Ekkehard [van Aura], Chronicon universale[3] (omstreeks 1110), ad ann. 920:
Super origine gentis Saxonum varia opinio est, aliis estimantibus de Danis Nortmannisque eos originem duxisse, aliis vero, quibus et Greci consentire dicuntur, eos reliquias fuisse Macedonici exercitus, qui secutus magnum Alexandrum, immatura ipsius morte per totum orbem sit dispersus. Invenimus autem in scriptis cujusdam, quod antiquitate tradente, ab Anglis Brittaniae incolis sint egressi, et per oceanum navigantes, Germaniae litoribus studio et necessitate querendarum sedium sint appulsi in loco qui vocatur Hathuloga etc.
Zooals men ziet heeft Ekkehard de verhalen van Rudolf en van Widukind beiden opgenomen. Albert van Stade (omstreeks 1240) heeft wederom de woorden van Ekkehard overgenomen, maar hij voegt er nog het volgende bij: [72] Alb[ert van] Stad[e] Chronicon, ad ann. 917:
Et quia Alexander virtute eorum totam devicerat Asiam eo defuncto, se illi terre amplius comittere non audebant, sed cum 300 navibus recesserunt quae omnes perierunt exceptis 54, quarum 18 Pruciam occupaverunt, 12 Ruiam 24 applicuerunt ad Albiam, quarum una trans Albiam silvam incoluit et succidit in qua postmodum sunt inventi et Holzati appellati.
De Saksenspiegel,[4] die ook uit dezen tijd dateert, verhaalt de zaak aldus: Boek III, § 44:
Unse vorderen die her to lande quamen unde die Doringe verdreven, die hadden in Alexandres here gewesen, mit erer helpe hadde he bedvungen al Asiam. Do Alexander starf do ne dorsten sie sik nicht to dun in ' me lande durch des landes hat, unde scepeden mit dren hundert kelen, die verdorven alle up vier en veftich. Der selven quamen achteine to Prutzen unde besaten dat, twelve besaten Rujan, vier unde tvintich quamen her to lande.
Later hebben de Saksen deze historie verder uitgewerkt, die latere Saksische kronieken zijn deels ondergegaan, deels ongedrukt en hier te lande meest niet voorhanden. Doch genoeg, dat verhaal van eene legerafdeeling van Alexander den groote, met Saxo, Bruno en Friso incluis, is door de Friezen aan Nedersaksische kronieken ontleend. Met kleuren en fleuren hebben de Friezen in de vijftiende en vooral in de zestiende eeuw deze aankomst beschreven, maar ze waren nog altijd in het onzekere in welk jaar Friso in hun land was aangekomen. Het bleef voor Suffried Peters bewaard dit tot zekerheid te brengen. Hij heeft daarvoor een diepzinnig onderzoek ingesteld en is tot de conclusie gekomen, dat Friso met zijne schaar, in het jaar voor de geboorte ons Heeren 313, bij het Flie aan land is gestapt. Dit resultaat is door zijne volgelingen Furmerius, Hamconius enz. overgenomen, en het is sedert in de Friesche geschiedboeken het klassieke jaartal gebleven. (...)
Noten
- ↑ Eerder op blz.: Nennius, een Angelsaksisch schrijver uit het midden der negende eeuw (...) Wikipedia: Nennius
- ↑ Die Translatio s. Alexandri — eine Kritische Untersuchung (Kiel 1881, August Wetzel) op archive.org
- ↑ Die Chronik des Ekkehard von Aura (1879, W. Wattenbach)
- ↑ zie o.a. hier: Univ. Heidelberg;