NL061.28 Burgfamen

    From Oera Linda Wiki
    Revision as of 17:09, 20 February 2023 by Jan (talk | contribs) (→‎{{Versie_Own}}: add)

    Ontwerp 2025 Ott

    [061/28]

    Overwijn 1951

    [63] Nu willen wij schrijven over de oorlog der burchtmaagden Kaelta en Minerva en hoe wij daardoor al onze zuidelijke landen en Brittanië aan de Golen hebben verloren.

    Bij de Zuider Rijnmond en de Schelde daar zijn zeven eilanden, genoemd naar Frya's zeven waakmeisjes van de week. Midden op het éne eiland is de burcht Walhallagara, en van de wanden dier burcht is de volgende geschiedenis afgeschreven. Daarboven staat: lees, leer en waak.

    563 jaar nadat Altand was verzonken, zat hier een wijze burchtmaagd, Minerva was haar naam, door de zeelieden bijgenaamd Nehellenia, Deze bijnaam was goed gekozen, want de raad, die zij verleende was nieuw en helder boven alle andere.

    Over de Schelde op de Vliedburcht, zat Syra (De Syrische). Deze burchtmaagd zat vol streken. Schoon was haar gelaat en rad haar tong, maar de raad die zij gaf, was altijd in duistere woorden vervat. De landzaten meenden, dat het een erenaam was. In de uiterste wil der overleden Moeder stond Rosamonde als eerste, Minerva als tweede en Syra als derde opvolgster beschreven. Minerva had daar geen weet van, maar Syra was erdoor geraakt. Evenals een buitenlandse vorstin wilde zij geëerd, gevreesd en aanbeden worden; Minerva alleen bemind zijn. Ten laatste kwamen alle zeelieden haar hulde bieden, zelfs van de Lage Landen (Danebrohe) en van het Vliedmeer. Dat kwetste Syra, want zij wilde boven Minerva uitmunten. Opdat men een grote dunk van haar waakzaamheid zou hebben, maakte zij een haan op haar banier. Toen ging Minerva heen en maakte een herdershond en een nachtuil op heur banier. De hond, zeide zij, waakt voor zijn heer en over de kudde en de nachtuil waakt over de velden, opdat zij niet door de muizen verwoest worden, maar de haan heeft voor niemand vriendschap en door zijn ontucht en zijn hoogvaardigheid is hij vaak de moordenaar van zijn naaste bloedverwanten geworden. Toen Kälta zag, dat haar werk verkeerd uitkwam, kwam zij van kwaad tot erger. In stilte liet zij Magianen bij zich komen om toverij te leren. Toen zij daarin pleizier kreeg, wierp zij zich in de armen der Golen, maar van al die misdaden werd zij niet beter. Toen zij zag, dat de zeelieden meer en meer van haar vervreemdden, wilde zij hen door vrees winnen. Was het volle maan en de zee onstuimig, dan liep zij over de wilde vloed, de zeelieden toeroepend, dat zij allen zouden vergaan, indien zij haar niet wilden aanbidden. Voorts verblindde zij hun ogen, waardoor zij water voor land en land voor water hielden. Daardoor is menig schip met man en muis vergaan. Op het eerste krijgsfeest, toen al haar landgenoten gewapend waren, liet zij hun tonnen bier schenken. In dat bier had zij een toverdrank gedaan. Toen nu heel het volk dronken was, ging zij boven op haar strijdros staan met het hoofd tegen haar speer [65] geleund. Het morgenrood kon niet schoner zijn. Toen zij zag, dat aller ogen op haar gevestigd waren, opende zij haar lippen en sprak uitdrukkelijk: Zoons en dochters van Frya, gij weet wel, dat wij in de laatste tijd veel schade en gebrek hebben geleden, omdat de zeelieden niet langer komen om ons schrijfvilt te verkopen, maar gij weet niet, waardoor dat gekomen is. Lang heb ik mij ingehouden, maar nu kan ik het niet langer. Hoort dan vrienden, opdat ge weten moogt, waarnaar ge moet toeslaan. Aan de overzijde van de Schelde, waar men bijna de vaart van alle zeeën heeft, daar maakt men heden ten dage schrijfvilt van pompeblaren, daarmede spaart men vlas uit en kan men ons missen. Omdat het maken van schrijfvilt altijd ons voornaamste bedrijf is geweest, heeft de Moeder gewild, dat men het ons zou laten. Maar Minerva heeft heel het volk behekst, ja behekst, vrienden, evenals al ons vee, dat laatst gestorven is. Eruit moet het, ik wil het U vertellen. Was ik niet burchtvrouw, ik zou het wel weten. Ik zou die heks in haar nest verbranden. Toen zij het laatste woord had geuit, spoedde zij zich naar haar burcht, maar het beschonken volk was zo opgewonden, dat het zijn zinnen niet meester was. In dolle overmoed ging het over de Sandfal en nadat des nacht middelerwijl gedaald was, ging men even driest op de burcht los. Doch Kälta miste al weer haar doel, want Minerva en haar Maagden en de lamp werden allen door de rappe zeelieden gered.

    Ottema 1876

    [/87] Nu willen wij schrijven over den oorlog der burgtmaagden Kælta en Minerva.

    En hoe wij daardoor alle onze zuidelijke landen en Brittannie aan de Golen verloren hebben.

    Bij de Zuider Rijnmond en de Schelde daar zijn zeven eilanden, genoemd naar Fryas zeven waakmeisjes der week. Midden op het eene eiland is de burgt Walhallagara, en van de wanden dier burgt is de volgende geschiedenis afgeschreven. Daarboven staat: lees, leer en waak.

    563 jaar nadat Atland verzonken is, zat hier eene wijze burgtmaagd, Min-erva was haar naam, door de zeelieden bijgenaamd Nyhellenia. Deze bijnaam was goed gekozen, want de raad, die zij verleende was nieuw en helder boven alle andere.

    Over de Schelde op de Flyburgt, zat Syrheed; deze burgtmaagd was vol ranken, schoon was haar gelaat, en rap hare [89] tong; maar de raad die zij gaf, was altijd in duistere woorden. Daarom werd zij door de zeelieden Kælta genoemd. De landsaten meenden dat het een eernaam was. In de uiterste wil der verstorvene Moeder stond Rosamunde het eerst, Minerva het tweede en Syrheed het derde als opvolgster beschreven. Minerva had daar geen weet van, maar Syrheed was er door geknakt. Even als eene buitenlandsche vorstin wilde zij geëerd, gevreesd en gebeden wezen; maar Minerva wilde alleen bemind wezen. Ten laatste kwamen alle zeelieden aan haar hunne hulde bieden, zelfs van de Dennemarken en van het Flymeer. Dat kwetste Syrheed, want zij wilde boven Minerva uitmunten. Opdat men een grooten dunk van hare waakzaamheid zoude hebben, maakte zij een haan op hare banier. Toen ging Minerva heen en maakte een herdershond en een nachtuil op hare banier. De hond, zeide zij, waakt voor zijn heer en over de kudde, en de nachtuil waakt over de velden, opdat zij door de muizen niet verwoest worden; maar de haan heeft voor niemand vriendschap, en door zijn ontucht en zijne hoogvaardigheid is hij vaak de moordenaar zijner naaste bloedverwanten geworden. Als Kælta zag dat haar werk verkeerd uitkwam, ging zij van kwaad tot erger; in stilte liet zij Magyaren bij zich komen om tooverij te leeren. Als zij daar haar bekomst van had, wierp zij zich in de armen der Golen, doch van al die misdaden kon zij zich niet beteren. Toen zij zag, dat de zeelieden meer en meer van haar weken, wilde zij hen door vrees winnen. Was de maan vol en de zee onstuimig, dan liep zij over de wilde vloed, de zeelieden toeroepende, dat zij alle zouden vergaan, indien zij haar niet wilden aanbidden. Voorts verblindde zij hunne oogen, waardoor zij water voor land en land voor water hielden, daardoor is menig schip vergaan met man en muis. Op het eerste krijgsfeest, toen alle hare landgenooten gewapend waren, liet zij hun tonnen bier schenken. In dat bier had zij een tooverdrank gedaan. Toen het volk nu allen te zamen dronken [91] ken waren, ging zij boven op haar strijdros staan met het hoofd tegen hare speer geleund. Het morgenrood kon niet schooner wezen. Toen zij zag, dat aller oogen op haar gevestigd waren, opende zij hare lippen en sprak: Zoonen en dochteren van Frya, gij weet wel, dat wij in den laatsten tijd veel schade en gebrek geleden hebben, doordien de zeelieden niet langer komen om ons schrijfvilt te verkoopen, maar gij weet niet, waardoor dat gekomen is. Lang heb ik mij daarover ingehouden (gezwegen), doch nu kan ik het niet langer. Hoort dan vrienden, opdat gij weten moogt, waarnaar gij bijten moet. Aan de overzijde der Schelde, waar zij bijna de vaart van alle zeeën hebben, daar maken zij heden ten dage schrijfvilt van pompebladen, daarmede sparen zij vlas uit, en kunnen zij ons ontbeeren. Nadien het maken van schrijfvilt altijd ons voornaamste bedrijf geweest is, zoo heeft de Moeder gewild, dat men het ons zoude laten. Maar Minerva heeft al het volk behekst, ja behekst, vrienden, even als al ons vee, dat laatst gestorven is. Er uit moet het, ik wil het u vertellen, was ik niet burgtmaagd, ik zoude het wel weten. Ik zou die heks in haar nest verbranden. Toen zij het laatste woord geuit had, spoedde zij zich naar hare burgt; maar het beschonken volk was zoo opgewonden, dat het over zijne rede niet vermocht te waken. In doldriesten ijver gingen zij over de Sandfal, en nadien de nacht middelerwijl neder streek, gingen zij even kloek op de burcht los. Doch Kælta miste al weder haar doel, want Minerva en hare maagden en de lamp werden alle door de rappe zeelieden gered.

    Noten


    Navigeer

    [[{{{back}}}]] ᐊ vorig/volgend ᐅ Nl 09b De Vloot van Jon