Jump to content

NL157.32 Taal

From Oera Linda Wiki
Revision as of 17:28, 23 February 2024 by Jan (talk | contribs) (Ott werkversie: add)

Ontwerp 2025 Ott

[157/32] Zijn vrouw, zei hij, die maagd was geweest op Texland, [158] had daarvan een afschrift gekregen.

Op Texland worden nog steeds geschriften gevonden die niet in het Boek der Adelingen waren opgenomen. Hiervan heeft Gosa er één bij haar uiterste wil gelegd, die door de oudste maagd Albethe openbaar moest worden gemaakt zodra Friso gevallen was.

Hier is het geschrift met Gosa's raad.

Toen Wralda kinderen gaf aan de moeders van het menselijk geslacht, legde hij allen één taal in de tong en op de lippen. Dit geschenk gaf Wralda de mensen opdat zij elkaar daarmee kenbaar konden maken wat te vermijden en wat na te jagen om voor altijd zaligheid te vinden en te behouden.

Wralda is wijs, goedaardig en alvoorziend. Omdat hij wist dat geluk en zaligheid van Aarde moeten vlieden als boosheid deugd kan bedriegen, heeft hij aan de taal een rechtvaardige eigenschap verbonden. Deze eigenschap maakt het onmogelijk om in deze taal te liegen of bedrieglijke woorden te spreken zonder te stamelen of blozen,[1] waardoor men de boosaardigen [159] terstond kan herkennen.

Omdat onze taal dus geluk en zaligheid bevordert en helpt beschermen tegen boze neigingen, wordt ze met alle recht God's Taal (of: taal van het goede) genoemd, en wie haar in ere houdt heeft daar voordeel van.

Doch wat gebeurde?

Zodra er onder onze halfbroeders en -zusters bedriegers opkwamen die zich voor God's knechten uitgaven, is dat veranderd. De bedrieglijke priesters en de wrangwrede vorsten die altijd samen heulen wilden het leven naar hun hand zetten en God's natuurwetten omzeilen. In hun valsheid hebben ze andere talen verzonnen waarmee ze heimelijk konden spreken in aanwezigheid van anderen over boze en onwaardige dingen, zonder dat gestamel hun kon verraden of schaamrood hun gezicht ontsieren.

En wat werd daaruit geboren?

Zoals het zaad van goede kruiden onder de grond ontkiemt en opkomt, openlijk gezaaid door goeden op klaarlichte dag, zo brengt de tijd schadelijke kruiden aan het licht, gezaaid door bozen in het geniep en bij duisternis.

[160] De losbandige meisjes en verwijfde knapen die zedeloos leven met de bedorven priesters en prinsen ontlokten de nieuwe talen aan hun bedgenoten. Op die manier zijn ze verspreid over de volkeren waardoor die God's Taal volkomen vergeten zijn.

Wil je weten waartoe dat heeft geleid?

Nu stamelen en blozen hun boze gedachten niet langer verraden, is deugd uit hun midden geweken. Wijsheid volgde en vrijheid ging mee. Eendracht raakte zoek en tweespalt nam zijn plaats in. Liefde is gevlucht en overspel zit met jaloezie aan tafel. En waar ooit rechtvaardigheid heerste, heerst nu het zwaard.

Ze zijn allen slaaf geworden. Het volk van hun elite en de elite van afgunst, perverse lusten en hebzucht. Hadden ze nu maar één taal verzonnen. Mogelijk was het dan nog een weinig goed gegaan. Maar ze hebben zoveel talen uitgevonden als er staten zijn. Daardoor kan het ene volk het andere even slecht verstaan als de koe de hond en de wolf het schaap.

Dit kunnen de stuurmannen bevestigen.

[meer volgt]

Overwijn 1951

[/147] {Hier heeft een der afschrijvers twee bladen tegelijk omeslagen, waardoor er één bladzijde schrift verloren ging.}

Zijn vrouw, zei hij, die maagd was geweest te Texland, had daarvan een afschrift gekregen. Te Texland worden nog vele geschriften gevonden, die niet in het boek der Odalingen overgeschreven zijn. Van deze geschriften had Goza er een bij haar uiterste wil gelegd, dat door de oudste maagd Albetha openbaar gemaakt moest worden, zodra Friso was gestorven.

Hier is dit geschrift met Goza’s raad

Toen Wr.alda kinderen gaf aan de moeders van het menselijk geslacht, legde hij één taal op aller tongen en op aller lippen. Dit geschenk had Wr.alda aan de mensen gegeven, opdat zij elkander daarmede mochten beduiden, wat men moet vermijden en wat men moet nastreven om begrip te vinden en begrip te behouden in alle eeuwigheid. Wr.alda is wijs en God en voorziet alles. Daar Het nu wist, dat geluk en begrip van de aarde moeten vlieden, als de boosheid de deugd bedriegen kan, heeft Het aan de taal een zuiverende eigenschap verbonden. Deze eigenschap is hierin gelegen, dat men met de taal geen leugen kan zeggen, noch bedriegelijke woorden spreken [149] zonder stamelen, noch zonder blozen, waardoor men de bozen van harte terstond kan herkennen. Doordat dus onze taal de weg baant tot geluk en begrip en dus tegelijk waakt tegen de boze neigingen, daarom is zij met alle recht Godes taal genoemd en al degenen, die haar in ere houden, worden daardoor geëerd. Doch wat is er gebeurd? Zodra er onder onze halfzusters en halfbroeders bedriegers opkwamen, die zichzelf voor God's dienaren uitgaven, is dat weldra anders geworden. De bedriegelijke priesters en de boosaardige vorsten, die altijd samen heulden, wilden naar willekeur leven en buiten God's wetten handelen. In hun zigeunerachtigheid zijn zij te werk gegaan en hebben andere talen verzonnen, opdat zij heimelijk konden spreken in tegenwoordigheid van ieder ander over alle slechte dingen en over alle onwaardige zaken, zonder dat stamelen hen zou verraden, noch schaamrood hun gelaat ontsieren. Maar wat is daaruit geboren? Even gemakkelijk als het zaad van goede kruiden van onder de grond uit ontkiemt, terwijl het in het openbaar gezaaid is door goede mensen bij klaarlichten dag, even gemakkelijk brengt de tijd de schadelijke kruiden aan het licht, die gezaaid zijn door slechte mensen in het verborgene en bij duisternis.

De wulpse meisjes en onmannelijke knapen, die met de onzedelijke priesters en vorsten hoereerden, ontlokten die nieuwe talen aan hun bijslapen, zodoende zijn zij verspreid onder de volkeren, totdat zij Godes taal glad vergeten hadden. Wilt ge nu weten, wat daarvan geworden is? Nu het stamelen en de gelaatskleur hun boze driften niet meer verrieden, is de deugd uit hun midden geweken, de wijsheid is gevolgd en de vrijheid is meegegaan. De eendracht is zoek geraakt en tweedracht heeft haar plaats ingenomen. De liefde is gevlucht en ontucht en nijd zitten samen aan tafel. Waar vroeger rechtvaardigheid heerste, heerst nu het zwaard. Allen zijn slaven geworden; het volk van zijn heren, van nijd, boze lusten en begeerten. Hadden zij nu maar één taal uitgevonden, mogelijk was het dan nog tamelijk goed gegaan. Maar zij hebben zoveel talen uitgevonden, als er staten zijn. Daardoor kan het éne volk het andere evenmin verstaan als de koe de hond of de wolf het schaap. Dit kunnen de zeelieden getuigen. Daarvandaan is het gekomen, dat alle slavenvolken elkander als andere mensen beschouwen en dat zij tot straf van hun onbezonnenheid en vermetelheid elkander zo lang moeten beoorlogen en bestrijden totdat zij allen verdelgd zijn.

Hier is nu mijn raad.

Zijt gij zó begerig, dat ge de aarde alleen wilt erven, dan behoort ge nimmer meer een andere taal over Uw lippen te laten komen dan die van God en dan behoort ge te zorgen, dat Uw eigen taal vrij blijft van uitheemse klanken. Wilt gij nu, dat er enkelen van Lyda’s [151] kinderen en van Finda's kinderen blijven, dan moet ge hetzelfde doen. De taal van de Oost-Schoonlanders is door de euvele Magianen verdraaid. De taal van de Kelten is door de smerige Golenpriesters verdorven. Nu zijn wij zo mild geweest, om de terugkomende volgelingen van Hellenia weer in ons midden op te nemen, maar ik schroom ervan en ben er zeer bezorgd over, dat zij onze mildheid zullen vergelden met verontreiniging van onze zuivere taal.

Veel hebben wij ondervonden, maar van alle burchten, die door de boze tijd zijn verstoord en verdelgd, heeft Irtha de Fryaburcht onverlet behouden. Ook mag ik daarbij vermelden, dat Frya's taal of God's taal, hier even ongeschonden is behouden.

Hier op Texland moest men dus scholen stichten. Van alle staten, die bij de oude zeden blijven, moest de jeugd hierheen worden gezonden; daarna konden zij, die volleerd waren, de anderen helpen, die thuis blijven. Willen de andere volken ijzerwaren van U kopen en daarover met U spreken en dingen, dan moeten zij tot God's taal terugkeren. Leren zij God's taal, dan zullen de woorden ‘vrij zijn’ en ‘recht hebben’ tot hen doordringen, in hun brein zal het dan beginnen te glinsteren en te gloren totdat alles tot een vlam wordt. Deze vlam zal alle slechte vorsten verteren en alle schijnvrome en smerige priesters.

De binnenlandse en buitenlandse zendboden hadden voldoening van dat geschrift, maar er kwamen geen scholen. Toen stichtte Adal zelf scholen. Na hem deden de andere vorsten hetzelfde. Jaarlijks gingen Adal en IJfke de scholen inspecteren. Bevonden zij dan onder de inheemsen of buitenlanders brave kinderen, die elkander vriendschap toedroegen, dan gaven zij beiden blijk van grote blijdschap. Hadden enkele brave kinderen elkander vriendschap gezworen, dan lieten zij alle mensen bij elkaar komen en met grote plechtigheid lieten zij dan hun namen in een boek schrijven, door hen ‘het boek der vriendschap’ genoemd. Daarna werd er feest gevierd. Al deze gebruiken werden onderhouden om de afzonderlijke takken van Frya’s stam weer aaneen te binden. Maar de maagden, die op Adal en IJfke afgunstig waren, zeiden, dat zij het nergens anders om deden dan om een goede naam en om van lieverlee te heersen over eens anders staat.

Ottema 1876

[215] zijne vrouw, zeide hij, die maagd geweest was te Texland, had daarvan een afschrift gekregen. Te Texland worden nog vele geschriften gevonden, die niet in het boek der Adelingen overgeschreven zijn. Van deze schriften had Gosa een bij haar uiterste wil gelegd, 't welk door de oudste maagd Albetha openbaar gemaakt moest worden, zoodra Friso gestorven was.

Hier is dit geschrift met Gosas raad.

Toen Wralda kinderen gaf aan de moeders van het menschelijk geslacht, toen legde hij ééne taal in aller tongen en op aller lippen. Dit geschenk had Wralda aan de menschen gegeven, opdat zij elkander daarmede mochten kenbaar maken, wat men vermijden moet en wat men najagen moet om zaligheid te vinden en zaligheid te houden in alle eeuwigheid. Wralda is wijs en goed en alles voorziende. Naardien hij nu wist, dat geluk en zaligheid van de aarde moet vlieden, als de boosheid de deugd bedriegen kan, zoo heeft hij aan de taal eene regtvaardige eigenschap verbonden. Deze eigenschap is hierin gelegen, dat men daarmede geen leugen zeggen, noch bedriegelijke woorden spreken kan zonder stamelen, noch zonder blozen, waardoor men de boozen van harte terstond onderkennen kan. Naardien dus onze taal tot geluk en zaligheid den weg baant, en dus mede waakt tegen de booze neigingen, daarom is zij met alle recht godestaal (de taal des goeds) genoemd, en alle degene, die haar in eere houden, hebben daar eere van. Doch wat is er gebeurd. Zoodra er onder onze halfzusteren en halfbroederen bedriegers opkwamen, die zich zelf voor dienaren des goeds uitgaven, is dat weldra anders geworden. De bedriegelijke priesters en de boosaardige vorsten, die altijd te zamen heulden, wilden naar willekeur leven en buiten de wetten des goeds handelen. In hunne ondeugendheid zijn zij heen [217] gegaan en hebben andere talen verzonnen, opdat zij heimelijk konden spreken in tegenwoordigheid van ieder ander over alle booze dingen en over alle onwaardige zaken, zonder dat stamelen hen zoude verraden, noch blozen hun gelaat ontsieren. Maar wat is daaruit geboren? Even gemakkelijk als het zaad van goede kruiden van onder den grond weg ontkiemt, dat in 't openbaar gezaaid is door goede menschen bij lichten dag, even gemakkelijk brengt de tijd de schadelijke kruiden aan het licht, die gezaaid zijn door booze menschen in het verborgene en bij duisternis.

De wulpsche meisjes en verwijfde knapen, die met de onzedelijke priesters en vorsten boeleerden, ontlokten die nieuwe talen aan hunne boelen, derwijze zijn zij verspreid onder de volken, tot dat zij godestaal glad vergeten hebben. Wilt gij nu weten, wat daarvan geworden is? Nu het stamelen en de gelaatskleur hunne booze driften niet meer verrieden, is de deugd van uit hun midden geweken, de wijsheid is gevolgd en de vrijheid is medegegaan; de eendracht is te zoek geraakt, en tweespalt heeft hare plaats ingenomen; de liefde is gevlucht, en de ontucht zit met nijd aan tafel; en waar vroeger rechtvaardigheid heerschte, heerscht nu het zwaard. Allen zijn slaven, de lieden van hunne heeren, de heeren van nijd, booze lusten en begeerlijkheid. Hadden zij nu maar ééne taal uitgevonden, mogelijk was het dan nog eene wijle goed gegaan. Maar zij hebben zoo vele talen uitgevonden als er staten zijn. Daardoor kan het eene volk het andere volk even min verstaan als de koe den hond of de wolf het schaap. Dit kunnen de zeelieden betuigen. Doch daar van daan is het nu gekomen, dat alle slavenvolken elkander als andere menschen beschouwen, en dat zij tot straf van hunne onbezonnenheid en vermetelheid elkander zoo lang moeten beoorlogen en bestrijden tot dat zij alle verdelgd zijn.

[219] Hier is nu mijn raad.

Zijt gij alzoo begeerig, dat gij de aarde alleen wilt beërven, zoo behoort gij nimmer meer eene andere taal over uwe lippen te laten komen als godestaal, en dan behoort gij te zorgen, dat uw eigen taal vrij blijft van uitheemsche klanken. Wilt gij nu dat er sommige van Lydas kinderen en van Findas kinderen blijven, dan doet gij even zoo. De taal der Oost Schoonlanders is door de vuile Magyaren verdraaid; de taal der Keltana volgers is door de smerige Golen verdorven. Nu zijn wij zoo mild geweest om de terugkeerende Hellenia volgers weder in ons midden te nemen, maar ik schroom en ben zeer bezorgd, dat zij onze mildheid zullen vergelden met verontreiniging van onze zuivere taal.

Veel hebben wij wedervaren, maar van alle burgten die door de booze tijd verstoord en verdelgd zijn, heeft Irtha Fryasburgt onverlet behouden; ook mag ik daar bij vermelden dat Fryas of godes taal hier even ongeschonden behouden is.

Hier op Texland moest men dus scholen stichten; van alle staten, die het met de oude zeden houden, moest het jong volk hier heen gezonden worden; daarna mochten zij die volleerd waren, de anderen helpen die te huis verbeiden. Willen de andere volken ijzerwaren van u koopen en daarover met u spreken en dingen, dan moeten zij tot godestaal terugkeeren. Leeren zij godestaal, dan zullen de woorden vrij zijn en recht hebben tot hen inkomen, in hun brein zal het dan beginnen te glimmen en te gloren tot dat alles tot eene vlam wordt. Deze vlam zal alle slechte vorsten verteeren en alle schijnvrome en smerige priesters.

De inlandsche en uitlandsche zendboden hadden genoegen van dat geschrift, doch er kwamen geene scholen. Toen stichtte Adel zelf scholen, na hem deden de andere vorsten hetzelfde. Jaarlijks gingen Adel en Ifkja de scholen in oogenschouw nemen. Bevonden zij dan onder de inlanders of [221] buitenlanders gelukkigen, die elkander vriendschap toedroegen, dan lieten zij beide groote blijdschap blijken. Hadden sommige gelukkigen elkander vriendschap gezworen, dan lieten zij alle menschen bij elkander komen, en met groote staatsie lieten zij dan hunne namen in een boek schrijven, door hun het boek der vriendschap genoemd: daarna werd feest gevierd. Al deze gebruiken werden onderhouden om de afzonderlijke takken van Fryas stam weder te zamen te snoeren. Doch de maagden die op Adel en Ifkja afgunstig waren zeiden, dat zij het nergens anders om deden, dan om een goeden roep en om allengs te heerschen over een anders staat.

Noten

  1. 'stamelen' (STEMLÉD) — lett. 'stemleed', i.e. het lijden van de stem.


Navigeer

[[{{{back}}}]] ᐊ vorig/volgend ᐅ Nl 16f Panj-ab Brief

Aangepaste volgorde:

[[{{{altback}}}]] ᐊ vorig/volgend ᐅ Nl 15e Gosa's Voorzegging