NL079.11 Denen

    From Oera Linda Wiki
    Revision as of 06:22, 21 February 2023 by Jan (talk | contribs) (→‎{{Versie_Own}}: add)

    Ontwerp 2025 Ott

    [079/11]

    Overwijn 1951

    [79] Dit staat op al onze burchten.

    Hoe onze Denemarken voor ons verloren gingen, 1602 jaren nadat Atland is verzonken.

    Door Godis’ dwaze sprongen, was de Magy de baas geworden over het oostelijke deel van Schoonland. Over de bergen en over de zee durfde hij niet komen. De Moeder wilde het niet terug hebben. Zij zei uitdrukkelijk: Ik zie geen gevaar in zijn wapens, maar wel om de Schoonlanders weer op te nemen, omdat zij verbasterd en bedorven zijn. Op de algemene vergadering dacht men evenzo. Daarom is het aan hem gelaten. Ruim honderd jaar geleden begonnen de Denemarkers met hen handel te drijven. Zij gaven hun ijzeren wapens en gereedschap, daarvoor ruilden zij gouden sieraden, benevens koper- en ijzererts. De Moeder zond boodschappers en raadde hun, de ruilhandel te laten varen. Er was gevaar, zeide zij, voor hun zeden en indien zij hun zeden verloren, dan zouden zij ook hun vrijheid verliezen. Maar de Denemarkers hadden nergens oren naar, zij wilden niet begrijpen, dat hun zeden verloren konden gaan, daarom stoorden zij zich niet aan haar. Ten langen leste brachten zij hun eigen wapens en leeftocht weg. Maar dit kwaad veroorzaakte hun straf. Hun lichamen werden overladen met glans en schijn, maar hun kisten, kasten en schuren werden leeg. Juist honderd jaar nadat het eerste schip met leeftocht van de kust in zee was gestoken, kwam er armoede en gebrek door de vensters binnen, de honger spreidde zijn wieken uit en streek op het land neer, tweedracht heerste over de zeestraat en voorts in de huizen. Liefde kon niet langer steun vinden en eendracht vlood. Het kind wilde eten hebben van zijn moeder en die had geen eten, maar wel sieraden. De vrouwen kwamen bij hun mannen, deze gingen naar de grietmannen, maar de grietmannen hadden zelf niets of hielden het verborgen. Nu moest men de sieraden verkopen, maar terwijl de zeelieden daarmee vertrokken waren, kwam er vorst en die legde een plank over de zeestraat. Toen de vorst de brug gereed had, stapte de waakzaamheid daarover het land uit en het verraad klom op haar zetel. In plaats van de oevers te bewaken, spanden zij hun paarden voor hun sleden en reden naar Schoonland. Maar de Schoonlanders, die begerig waren naar het land van hun voorvaderen, kwamen naar de Denemarken (Danebrohe). Op een heldere nacht kwamen zij allen. Nu zeiden zij, dat zij recht hadden op het land van hun voorvaderen en terwijl men daarover streed, kwamen de Finen in de verlaten dorpen en liepen met de kinderen weg. Daardoor en omdat zij geen goede wapens hadden, verloren zij de strijd en daardoor [81] de vrijheid, want de Magy werd de baas. Dat kwam, omdat zij Frya’s leer niet lazen en heur raadgevingen hadden verwaarloosd. Er zijn sommigen, die menen, dat zij door de graven verraden zijn en dat de burchtvrouwen dat al lang bespeurd hadden. Maar zodra iemand daarover wilde spreken, werd hem de mond gesnoerd met zouden ketenen. Wij kunnen daarover geen oordeel vellen, maar wij willen U toeroepen: Verlaat U niet te zeer op de wijsheid en deugd van uw vorsten noch van uw maagden, want wilt gij stand houden, dan moet iedereen waken over zijn eigen hartstochten en voor het algemeen welzijn.

    Ottema 1876

    [111] Dit staat op al onze burgen.

    Hoe onze Denemarken voor ons verloren gingen, 1602 jaren nadat Atland was verzonken. Door Wodins dwaze dartelheid, was de Magy meester geworden over het oosterdeel van Schoonland. Over de bergen en over de zee durfden zij niet komen. De Moeder wilde het niet terug hebben, zij sprak zeggende: Ik zie geen gevaar in zijne wapenen, maar wel om de Schoonlanders weer te nemen, omdat zij verbasterd en verdorven zijn. Op de algemeene vergadering dacht men gelijkerwijze. Daarom is het aan hem gelaten. Groot honderd jaren geleden begonnen de Denemarkers met hun handel te drijven. Zij gaven hun ijzeren wapenen en gereedschap, daarvoor ruilden zij gouden sieraden benevens koper- en ijzererts. De Moeder zond boden en raadde hun, zij zouden den ruilhandel laten varen. Daar was gevaar, zeide zij, voor hunne zeden, en indien zij hunne zeden verloren, dan zouden zij ook hunne vrijheid verliezen. Maar de Denemarkers hadden nergens ooren naar; zij wilden niet begrijpen, dat hunne zeden verloren konden gaan; daarom stoorden zij zich niet aan haar. Ten langen leste brachten zij hunne eigene wapenen en leeftocht zoek. Maar dit kwaad veroorzaakte hunne straf. Hunne ligchamen werden overladen met glans en schijn, maar hunne kisten, kasten en schuren werden ledig. Juist honderd jaar nadat het eerste schip met leeftocht van de kust in zee gestoken was, kwam armoede en gebrek door de vensters binnen, honger spreidde zijne wieken uit en streek op het land neder, tweespalt liep trotsch over de straat, en voorts de huizen in, liefde kon geen steun langer vinden, en eendracht liep weg. Het kind vroeg eten van zijne moeder, en die had geene spijs, maar wel sieraden. De vrouwen kwamen tot hunne mannen, deze gingen tot de graven, de graven hadden zelve niets, of hielden het verborgen. Nu moest men de sieraden verkoopen, maar terwijl de zeelieden daarmede [113] vertrokken waren, kwam de vorst en legde een plank neder op de zee en over de straat (de Sond). Toen de vorst de brug gereed had, stapte de waakzaamheid daarover het land uit, en het verraad klom op zijn zetel. In plaats van de oevers te bewaken, spanden hij hunne paarden voor hunne sleden, en reden naar Schoonland. Doch de Schoonlanders, die begeerig waren naar het land hunner voorvaderen, kwamen naar de Denemarken. Op een heldere nacht kwamen zij alle. Nu zeiden zij, dat zij recht hadden op het land hunner voorvaderen, en terwijl men daarover streed, kwamen de Finnen in de verlatene dorpen en liepen met de kinderen weg. Daardoor en dat zij geene goede wapenen hadden, deed hun de strijd verliezen en daarmede de vrijheid, want de Magy werd meester. Dat kwam daar van daan, dat zij Fryas tex niet lazen en hare raadgevingen verwaarloosd hadden. Er zijn sommigen, die meenen, dat zij door de Graven verraden zijn, en dat de maagden dat al lang bespeurd hadden. Doch zoodra iemand daarover spreken wilde, werd hem de mond gesnoerd met gouden ketens. Wij kunnen daarover niet oordeel vellen, maar wij willen u toeroepen: Verlaat u niet te zeer op de wijsheid en deugd noch van uwe vorsten noch van uwe maagden; want zal het stand houden, dan moet iedereen waken over zijn eigene hartstochten en voor het algemeene welzijn.

    Noten


    Navigeer

    [[{{{back}}}]] ᐊ vorig/volgend ᐅ Nl 11b Frana