NL076.13 Athenia
Ontwerp 2025 Ott
Overwijn 1951
Ottema 1876
[/107] Van de andere Krekalanders hebt gij zeker veel kwaad over Cecrops gehoord, want hij was in geen goede roep. Maar ik durf zeggen, hij was een verlicht man, hoogelijk geroemd, zoowel bij de inwoners als bij ons, want hij was er niet voor om de menschen te onderdrukken, gelijk de andere priesteren, maar hij was deugdzaam en wist de wijsheid der ver afwonende volken naar waarde te schatten. Daarom, omdat hij dat wist heeft hij ons toegestaan, dat wij mochten leven naar ons eigen gelijk Asegaboek. Er liep een verhaal, dat hij ons genegen was, omdat hij geboren zoude wezen uit een Friesch meisje en een Egyptisch priester, uithoofde dat hij blauwe oogen had, en dat er vele meisjes bij ons geschaakt waren en verkocht naar Egypte. Doch zelf heeft hij dit nimmer bevestigd. Hoe het daarmede is, zeker is het dat hij ons meer vriendschap bewees, als alle andere priesteren te zamen. Maar toen hij gestorven was, gingen zijne opvolgers al spoedig aan onze wetten tornen, en allengs zoo vele ongeschikte keuren maken, dat er ten langen laatste van gelijkheid en van vrijheid niet anders, als de schijn en de naam overbleef. Verder wilden zij niet gedoogen dat de inzettingen in schrift werden gebracht, waardoor de wetenschap daarvan voor ons verborgen werd. Te voren werden alle zaken binnen [109] Athene in onze taal bepleit, naderhand moest het in beide talen geschieden, en ten laatste alleen in de landstaal. In de eerste jaren nam het manvolk te Athene enkel vrouwen van ons eigen geslacht, maar het jongvolk opgewassen met de meisjes der landzaten namen daar ook van. De basterd kinderen die daarvan kwamen, waren de schoonste en schranderste van de wereld, maar zij waren ook de slechtste. Hinkende over beide zijden, zich bekreunende noch om wet, noch om gewoonte, tenzij dat het was voor hun eigen belang. Alzoo lang er nog een straal van Fryas geest opwelde, werd al de bouwstof tot gemeene werken verarbeid, en niemand mocht een huis bouwen, dat ruimer en rijker was als dat van zijn buurman. Doch toen sommige verbasterde stedelingen rijk waren door onze zee vaart en door het zilver, dat de slaven uit de zilverlanden wonnen, gingen zij buiten op de hellingen (der bergen) of in de dalen wonen. Aldaar achter hooge wallen van loof of van steen, bouwden zij hoven (paleizen) met kostbaar huisraad, en om bij de vuile priesteren in een goeden dunk te wezen, plaatsten zij daar op valsche goden gelijkende en ontuchtige beelden in. Bij de vuile priesteren en vorsten werden soms de knapen meer begeerd, als de dochteren, en vaak door rijke giften of door geweld van het pad der deugd afgeleid. Naardien rijkdom bij het verwende en verbasterde geslacht ver boven deugd en eere gold, zag men altemet knapen, die zich met wijde prachtige kleederen versierden, hunne ouders en de maagden tot schande en hunne sekse ten spot. Kwamen onze eenvoudige ouders te Athene op de algemeene volksvergadering, en wilden daar zich beklagen, dan werd er geroepen: hoor, hoor, daar zal een zeegedrocht spreken. Zoo is Athene geworden, gelijk een moeras in de heete landen vol bloedzuigers, padden en vergiftige slangen, waarin geen mensch van strenge zeden zijn voet kan wagen.
Noten
[[{{{back}}}]] ᐊ vorig/volgend ᐅ Nl 11a De Denemarken