NL011.13 Tex

    From Oera Linda Wiki
    Revision as of 15:48, 1 February 2023 by Jan (talk | contribs) (add nl 2f)
    (diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)

    Ott werkversie

    2f. Frya's Tex

    [011/13]

    Overwijn 1951

    [15] Fryas Tekst.

    Heil beidt de vrijen! Ten laatste zullen zij mij weerzien. Doch hem alleen kan ik als vrij erkennen, die geen slaaf is van een ander, noch van zijn driften. Hier is mijn raad.

    1. Indien de nood hoog is en goede raad en goede daad niets meer vermogen, roep dan de geest van Wr.alda aan, maar gij moet hem niet aanroepen, alvorens alle dingen beproefd zijn. Ik zeg U met redenen en de tijd zal het bewijzen: De moedelozen zullen steeds bezwijken onder hun eigen leed.

    2. Wr.alda’s geest mag men alleen kniebuigend dank toewijden, ja driewerf, voor wat gij van hem genoten hebt, voor wat gij geniet en voor de hoop, die hij U laat in angstige tijden.

    3. Gij hebt gezien, hoe spoedig ik hulp verleende. Doe insgelijks met uw naaste, maar toef niet tot dat men U verzocht heeft. De lijdenden zouden U vervloeken, mijn maagden zouden uw naam uitwissen uit het boek en ik zou U als onbekenden moeten afwijzen.

    4. Laat uw naaste U nooit dank betuigen met gebogen knie, deze behoort aan Wr.alda’s geest. Nijd zou U bekruipen, de wijsheid zou om U lachen, mijn maagden zouden U betichten van verloochening van Uw vader. (Wr.alda).

    5. Vier dingen zijn tot uw genot gegeven, met name lucht, water, land en vuur, maar Wr.alda wil daarvan alleen de bezitter wezen. Daarom raad ik U, dat gij U rechtvaardige mannen kiest, die de arbeid en de vruchten naar recht verdelen, zodat niemand vrij van werken noch van verdedigen heeft.

    6. Wanneer er iemand onder U gevonden wordt, die zijn eigen vrijheid verkoopt, die is niet van uw volk, hij is een bastaard met verbasterd bloed. Ik raad U, hem en zijn moeder uit het land te drijven. Zeg dat tot uw kinderen ’s morgens en ’s middags en ’s avonds, totdat zij er 's nacht van dromen.

    7. Een ieder, die een ander van zijn vrijheid berooft, al heeft de ander aan hem verplichting, die moet ik aan de leiband van een slavin laten rondlopen. Maar ik raad U aan, zijn lijk en dat van zijn moeder op een dorre plaats te verbranden en daarna hun as vijftig voet onder de grond te begraven, opdat daar geen grashalm op moge groeien, want al zulk gras zou uw kostelijkste vee doden.

    8. Grijp nooit het volk van Lyda, noch van Finda aan. Wr.alda zou hen helpen, zodat het geweld, dat van U uit zou gaan, op uw eigen hoofden zou neerkomen.

    9. Indien het mocht gebeuren, dat zij van U raadgeving of iets anders willen, dan behoort gij hen te helpen. Maar komen zij roven, val dan op hen neer als bliksemend vuur.

    10. Indien een van hen een van uw dochters tot vrouw begeert, en zij dat wil, dan zult gij haar heur dwaasheid beduiden, maar wil zij toch haar vrijer volgen, laat haar dan met vrede gaan.

    11. Willen uw zoons van hun dochters, dan moet ge evenzo doen [17] als met úw dochters, Maar noch de een, noch de ander mag terugkeren, want zij zouden uitheemse zeden en gewoonten meebrengen en zodra deze bij U gehuldigd worden, kan ik niet langer over U waken.

    12. Op mijn dienares Fästa heb ik al mijn hoop gevestigd. Daarom moest gij haar tot Eremoeder nemen. Volgt gij mijn raad dan zal zij nadien mijn dienares blijven en alle vrome maagden, die haar volgen. Dan zal de lamp nooit uitgaan, die ik voor U opgestoken heb. Het licht daarvan zal dan eeuwig uw brein verlichten en gij zult dan even vrij blijven van onvrij geweld, als uw zoet binnenwater van het zoute water der eindeloze zee.

    Ottema 1876

    [/19] Fryas Tex.

    Heil verbeidt de vrijen. Ten laatste zullen zij mij weder zien. Doch hem alleen mag ik als vrij erkennen, die geen slaaf is van een ander noch van zijne driften. Hier is mijn raad.

    1. Zoo wanneer de nood erg is, en goede raad en goede daad niets meer vermogen, roep dan den geest van Wralda aan; maar gij moet hem niet aanroepen, bevorens alle dingen beproefd zijn. Doch ik zeg u met redenen, en de tijd zal het waar maken: De moedeloozen zullen immer bezwijken onder hun eigen leed. [21]

    2. Wraldas geest mag men alleen kniebuigende dank toewijden, ja driewerf, voor hetgene gij van hem genoten hebt, voor hetgene gij geniet en voor de hoop, die hij u laat in angstige tijden.

    3. Gij hebt gezien, hoe spoedig ik hulp verleende. Doe al eender met uwen naaste; maar toef niet tot dat men u gebeden heeft; de lijdenden zouden u vloeken, mijne maagden zouden uwen naam uitwisschen uit het boek en ik zoude u als onbekenden moeten afwijzen.

    4. Neem nimmer kniebuigende van uwen naaste dank aan, deze behoort aan Wraldas geest. De nijd zoude u bekruipen; de wijsheid zoude u belagchen; mijne maagden zouden u betigten van vaderroof.

    5. Vier dingen zijn tot uw genot gegeven, met name lucht, water, land en vuur; maar Wralda wil alleen daarvan bezitter wezen. Daarom raad ik u, gij zult u rechtvaardige mannen kiezen, die den arbeid en de vruchten naar recht verdeelen, zoodat niemand vrij van werken noch van verdedigen zij.

    6. Zoo wanneer daar iemand onder u gevonden wordt, die zijne eigene vrijheid verkoopt, die is niet van uw volk, hij is een bastaard met verbasterd bloed. Ik raad u, dat gij hem en zijne moeder uit het land drijft. Zeg dat tot uwe kinderen des morgens en des middags en des avonds, tot dat zij daar van droomen des nachts.

    7. Een iegelijk die een ander van zijne vrijheid berooft, al ware de ander hem schuldig, dien moet ik aan den leiband eener slavin laten voeren. Doch ik raad u om zijn lijk en dat zijner moeder op eene kale plaats te verbranden en daarna hunne asch vijftig voet onder den grond te begraven, opdat daar geen grashalm op groeijen moge, want zoodanig gras zoude uw kostelijkste vee dooden.

    8. Tast nooit het volk van Lyda, noch van Finda aan. Wralda zoude hen helpen; zoodat het geweld, dat van u uitging, op uw eigen hoofden zoude terugkeeren. [23]

    9. Zoo wanneer het mocht gebeuren, dat zij van u raadgeving of iets anders begeerden, zoo behoort gij hen te helpen. Maar komen zij om te rooven, val dan op hen neder als het bliksemende vuur.

    10. Zoo wanneer een van hun eene uwer dochteren tot vrouw begeert, en zij dat wil, dan zult gij haar hare dwaasheid beduiden, doch wil zij toch haren vrijer volgen, dat zij dan met vrede ga.

    11. Willen uw zonen van hunne dochteren, dan moet gij even zoo doen als met uwe dochteren. Maar noch de een, noch de ander mag terugkeeren, want zij zouden uitheemsche zeden en gewoonten medevoeren, en zoodra deze bij u gehuldigd worden, mag ik niet langer over u waken.

    12. Op mijne dienares Fæsta heb ik al mijne hoop gevestigd. Daarom moest gij haar tot uwe Eeremoeder nemen. Volgt gij mijn raad, dan zal zij namaals mijne dienares blijven en alle vrome maagden die haar volgen. Dan zal de lamp nimmer uitgaan, die ik voor u opgestoken heb. Het licht daarvan zal dan eeuwig uw brein verlichten, en gij zult dan even vrij blijven van onvrij geweld, als uwe zoete rivierwateren van het zoute water der eindelooze zee.

    Noten