NL075.08 Ulysus: Difference between revisions
(add) |
(→{{Versie_Own}}: add) |
||
Line 4: | Line 4: | ||
=={{Versie_Own}}== | =={{Versie_Own}}== | ||
'''[/75]''' '''In het jaar 1005 nadat Atland verzonken is, is dit binnenop de oosterwand van Fryasburcht gegrift.''' | |||
Nadat wij in twaalf jaren tjd geen Krekalander te Almanaland (Ameland) hadden gezien, kwamen hier drie schepen zo sierlijk als wij er geen hadden, en tevoren nimmer hadden gezien. Op het grootste was een koning van de Ionische eilanden, zijn naam was Ulyssos en de roep van zijn wijsheid groot. Aan deze koning was door een priesteres voorspeld, dat hij koning zou worden over alle Krekalanden, als hij raad wist om een lamp te krijgen, die aangestoken was aan de lamp te (Techelland) te Fryasburch, (Pays de Vannes; Bretagne). Om die te krijgen, had hij vele schatten meegebracht, bovenal vrouwensieraden, zoals er in de wereld niet schoner gemaakt werden. Zij waren afkomstig van Troje, een stad, die de Krekalanders hadden ingenomen. Al deze schatten bood hij de Moeder aan, maar de Moeder wilde nergens van weten. Toen hij te lange leste zag, dat zij niet te winnen was, ging hij naar Walhallagara (Ogygia). Daar was een burchtvrouw, wier naam Kalipso was. (Kaat was, maar in de wandeling werd zij Kalip genoemd, omdat haar onderlip als een mastkorf vooruitstak.), Bij deze heeft hij jaren vertoefd tot ergenis van allen, die het wisten, Naar het zeggen der maagden heeft hij van haar ten slotte een lamp gekregen; maar het heeft hem niet gebaat, want toen hij in zee kwam, is zijn schip vergaan, en hij werd naakt opgenomen door de andere schepen. | |||
Van deze koning is hier een schrijver achtergebleven van zuiver Fryasbloed, geboren in de nieuwe haven van Athene, en wat hier volgt, heeft hij voor ons over Athene geschreven, waaruit men mag besluiten, hoe waar de Moeder Hellenia gesproken heeft, toen zij zeide, dat de zeden van Frya te Athene geen stand konden houden. | |||
==Ottema 1876== | ==Ottema 1876== |
Revision as of 06:14, 21 February 2023
Ontwerp 2025 Ott
Overwijn 1951
[/75] In het jaar 1005 nadat Atland verzonken is, is dit binnenop de oosterwand van Fryasburcht gegrift.
Nadat wij in twaalf jaren tjd geen Krekalander te Almanaland (Ameland) hadden gezien, kwamen hier drie schepen zo sierlijk als wij er geen hadden, en tevoren nimmer hadden gezien. Op het grootste was een koning van de Ionische eilanden, zijn naam was Ulyssos en de roep van zijn wijsheid groot. Aan deze koning was door een priesteres voorspeld, dat hij koning zou worden over alle Krekalanden, als hij raad wist om een lamp te krijgen, die aangestoken was aan de lamp te (Techelland) te Fryasburch, (Pays de Vannes; Bretagne). Om die te krijgen, had hij vele schatten meegebracht, bovenal vrouwensieraden, zoals er in de wereld niet schoner gemaakt werden. Zij waren afkomstig van Troje, een stad, die de Krekalanders hadden ingenomen. Al deze schatten bood hij de Moeder aan, maar de Moeder wilde nergens van weten. Toen hij te lange leste zag, dat zij niet te winnen was, ging hij naar Walhallagara (Ogygia). Daar was een burchtvrouw, wier naam Kalipso was. (Kaat was, maar in de wandeling werd zij Kalip genoemd, omdat haar onderlip als een mastkorf vooruitstak.), Bij deze heeft hij jaren vertoefd tot ergenis van allen, die het wisten, Naar het zeggen der maagden heeft hij van haar ten slotte een lamp gekregen; maar het heeft hem niet gebaat, want toen hij in zee kwam, is zijn schip vergaan, en hij werd naakt opgenomen door de andere schepen.
Van deze koning is hier een schrijver achtergebleven van zuiver Fryasbloed, geboren in de nieuwe haven van Athene, en wat hier volgt, heeft hij voor ons over Athene geschreven, waaruit men mag besluiten, hoe waar de Moeder Hellenia gesproken heeft, toen zij zeide, dat de zeden van Frya te Athene geen stand konden houden.
Ottema 1876
[/105] In het jaar 1005 nadat Atland gezonken is, is dit op de oosterwand van Fryasburgt geschreven.
Nadat wij in twaalf jaren tijd geen Krekalander te Almanland gezien hadden, kwamen hier drie schepen zoo sierlijk als wij er geen hadden, en te voren nimmer hadden gezien. Op het grootste van deze was een koning der Jonische eilanden; zijn naam was Ulysus en de roep zijner wijsheid groot. Aan dezen koning was door eene priesteres voorzegd dat hij koning zoude worden over alle Krekalanden, zoo hij raad wist om eene lamp te krijgen, die opgestoken was aan de lamp te Texland. Om haar te vangen had hij vele schatten medegebracht, bovenal vrouwen sieraden, gelijk er in de wereld niet schooner gemaakt werden. Zij waren afkomstig van Troje, eene stad, die de Krekalanders hadden ingenomen. Al deze schatten bood hij de Moeder aan; maar de Moeder wilde nergens van weten. Als hij ten laatsten zag, dat zij niet te winnen was, ging hij naar Walhallagara.
Daar was eene burgtmaagd gezeten, wier naam was Kaat; doch [107] in de wandeling werd zij Kalip genoemd, omdat haar onderlip als een mastkorf vooruitstak. Bij deze heeft hij jaren vertoefd tot ergernis van allen die het wisten. Naar het zeggen der maagden heeft hij van haar ten laatste eene lamp gekregen; doch zij heeft hem niet gebaat, want toen hij in zee kwam, is zijn schip vergaan, en hij naakt en bloot opgenomen door de andere schepen.
Van dezen koning is hier een schrijver achtergebleven van zuiver Fryasbloed, geboren in de nieuwe haven van Athene, en hetgene hier volgt heeft hij voor ons over Athene geschreven, waaruit men mag besluiten, hoe waar de Moeder Hellicht gesproken heeft toen zij zeide dat de zeden van Frya te Athene geen stand konden houden.
Noten
[[{{{back}}}]] ᐊ vorig/volgend ᐅ Nl 10b Athenia