Jump to content

Wigholt T. Vleer

From Oera Linda Wiki

Wigholt Tjerk Vleer (Aduard 1919 — 1999 begr. Norg), was gehuwd met Elsa Jagerman (1920-2002).

  • eigen uitgave 3-6-1952 - Het Oera-Linda Boek en het ontstaan van het geslacht Over de Linden
  • artikel 29-8-1959 LC Het geslacht Over de Linden kwam uit Steggerda
  • artikel 20-1-1992 LC Geleerde dokters en het OL-boek. (Reactie op artikel door Kerst Huisman LC 4-1-1992.)
  • brief 14-3-1996 aan RVU, met o.a. vermelding van vermeende aantekening uit 1799 over handschrift van voorvader Arian de Goede (zie onder: brief 16-9-1978).

(brieven en andere publicaties nog toe te voegen)

Hij komt voor als spreker in Het Meisje van Yde en de Wichelroedelopers uitgezonden in televisieserie Paradijsvogels, 1994.

brieven

[Scans, mijn aantekeningen en meer brieven volgen. Het beweerde over de aantekening 1799 en bijeenkomst '49-'50 komt op mij niet geloofwaardig over, maar zou gedeeltelijk kunnen worden gecontrolleerd. In 19e eeuws Amsterdam nog geen notaris Van der Velde gevonden.]

16-9-1978

[aan G.J. v.d. Meij, Leeuwarden; verzonden als bijlage van brief aan Luitse 20-6-1989 — zie onder]

Geachte Heer Van der Meij,

Met grote belangstelling las ik uw boek “Kanttekeningen Oera Linda Boek”. U brengt feiten naar voren die heel sterk in de richting van Joost Halbertsma wijzen. Het zijn eigenlijk bewijzen. Zonder de feiten, waarover ik beschik, zou ik graag willen zeggen: U hebt het geheim ontsluierd!

Er blijven echter vragen over. De meest voor de hand liggende lijken mij (indien Joost Halbertsma de auteur is):

  1. Hoe kwam het handschrift bij Cornelis Over de Linden terecht?
  2. Waarom dacht Halbertsma aan een familie Over de Linden om een oud Friese kroniek te schrijven? De naam is niet Fries en de familienaam was vrij onbekend en werd hoogstens door 20 personen gedragen en dan nog wel in West-Friesland.
  3. Had Halbertsma relaties met deze familie?

Mij zijn nog enkele gegevens bekend die niet staan vermeld in “Het Oera Linda Boek en het ontstaan van het geslacht Over de Linden” (1952). Het was voor mij niet mogelijk deze te vermelden, daar ik dan de medewerking nodig had van iemand die aanleiding was tot het onderzoek. Het is beter nu de toedracht te vermelden.

In 1948 vroeg mr. dr. Arian de Goede, later hoogleraar te Bandoeng (een echte West-Fries) mij een genealogisch onderzoek te willen instellen naar de familie Over de Linden. Hij wilde het geheim van het Oera Linda Boek ontsluieren en er een boek over schrijven. Hij wist langs parapsychologische weg hier meer van dan een ander. Het kardinale punt was een boekverkoper in de Nieuwe Westerstraat te Enkhuizen.

Zijn betovergrootvader Arian (Jansz.) de Goede, maire en dijkgraaf van de Schermer, liet brieven en aantekeningen na. Daarin staat omstreeks 1799: “Ik was te Enkhuizen bij een boekverkoper in de Nieuwe Westerstraat en zag daar een oude Friese kroniek in onleesbaar schrift teruggaande tot ettelijke honderden jaren voor Christi, behelzende de geschiedenis van onze landen. Ik vroeg de prijs, maar de man wilde de kroniek niet verkopen, zeggende dat deze al eeuwen in zijn familie was bewaard.”

Het onderzoek moest opleveren:

  1. De stamboom Over de Linden;
  2. De identiteit van de boekverkoper in de Nieuwe Westerstraat, die volgens de Goede anno 1799 het Oera Linda Boek in bezit had;
  3. Acten waarin gesproken wordt over deze familiekroniek.

Aan de twee eerste opgaven is voldaan. Tot mijn grote verrassing bleek die boekverkoper in de Nieuwe Westerstraat een Over de Linden te zijn... Geen toeval, maar een sluitend bewijs voor het verband tussen de boekverkoper, kroniek, familie en de melding van Arian de Goede in 1799.

Enige maanden later (eind 1949 of begin 1950) was ik bij een bespreking ten huize van De Goede. Daar waren ook aanwezig: Ir. Overwijn, een Zweedse professor, Molenaar en (zeker ben ik niet) een drs. 's Jacob, die een persoonlijke vriend van Prins Bernhard zou zijn [alsmede Kits Nieuwenkamp].

[2] Die Zweedse professor bleek achteraf Hermann Wirth te wezen, die op een vals paspoort in Nederland vertoefde.

Overwijn kwam met opzienbarend nieuws: een kopij van een testament van Aafje Reuvers uit 1846. Daarin staat ongeveer: “dat onze familiekroniek bestemd is voor Cornelis over de Linden, opdat hij niet verloren gaat en overgeschreven wordt, zoals opgedragen.” Verder staat er in dat deze kroniek steeds moet overerven op de man of de vrouw die deze “hecht zal bewaren”. De acte was gepasseerd voor een notaris in Amsterdam. Als ik mij goed herinner een Van der Velde.

Overwijn liet ook het familiewapen zien, eigendom van de Amsterdamse oud-politieinspecteur. De Goede toonde een getekende Enkhuizer wapenkaart van omstr. 1785. Het wapen Over de Linden laat op die kaart een brug zien en op het origineel een bron. Onder beide staat: WAAK.

Enkele weken daarna raakten mijn a.s. vrouw en ik in conflict met De Goede. Reden: de slechte betaling van het onderzoek en het feit dat hij in het boek mij niet wilde noemen als degene die het onderzoek had uitgevoerd. Het gevolg was dat ik zonder opdracht toch doorging met het onderzoek en de resultaten beschreef in de gestencilde uitgave, wat De Goede mij hoogst kwalijk heeft genomen. Na 1952 werd nog ontdekt dat de stamvader Jan Andries Overlinde uit Steggerda kwam.

De Goede vertrok naar Bandoeng en stierf enkele jaren later. Hij liet een zoon en dochter na. Van de familie en zijn nalatenschap is mij verder niets bekend.

Zijn stelling was dat het OLB tussen 1770 en 1790 werd geschreven door enkele Noord-Hollanders die nauw bij de vrijmetselarij waren betrokken. Hij had een paar personen op het oog, maar de namen willen me niet meer te binnen schieten. Hij bleek met Overwijn ervan overtuigd dat het grootste deel van de inhoud ontleend was aan een 13e of 14e eeuwse kroniek (dit op grond van taal- en stijlelementen) en dat deze kroniek was overgeschreven van een Friese koningskroniek, in bezit van Koning Redbad. Hij was ook van mening dat de koningen-verhalen van Occo Scharlensius ook ontleend waren aan die koningskroniek. De delen, die overeenkomst vertoonden met de vrijmetselarij, werden door 18e eeuwse auteurs toegevoegd.

Hermann Wirth zei destijds bij De Goede dat de vrijmetselaars een oeroude onbekende kroniek hadden overgeschreven maar vele woorden en zinnen niet hadden kunnen ontcijferen en daarvoor in de plaats 18e eeuwse kolder hadden vermeld. Hij toonde dit met diverse voorbeelden aan, maar De Goede met zijn enorme kennis van oude talen (en vooral oud-Fries) bestreed hem vaak sterk.

Op grond van deze feiten, staat het voor mij vast dat Aafje Reuvers en Johannes Over de Linden in het bezit waren van het Oera Linda Boek of een deel ervan. Het is niet uitgesloten dat er twee exemplaren waren of zijn. Johannes Over de Linden is volgens mij de centrale figuur. Parapsychologisch was hij ook de centrale figuur, hoewel ik als ‘ongelovige’ twijfel aan de uitleg. Toch wist hij vóór de genealogische ontdekking dat in die boekwinkel destijds het Oera Linda Boek lag en alles wijst er op dat hij gelijk had. Of dat boek hetzelfde is als nu in de Provinciale Bibliotheek ligt, is voor mij een vraagteken.

Het beste zou zijn een goede, ongeinformeerde, paragnost in te schakelen in de PB en zijn conclusies aan te horen. Hij moet de persoon kunnen ervaren die de tekens op papier zette, bij zo'n experiment wil ik graag aanwezig zijn.

Ik heb na Hellinga’s referaat, ook hem van deze feiten op de hoogte gesteld. Hij schreef terug dat dit totaal nieuwe perspectieven opende [3] maar liet verder niets meer van zich horen en het doek viel over de grote onderzoeksplannen. Obbema heeft nooit contact met mij gezocht.

Misschien is deze brief aanleiding nog eens na te denken over de genoemde feiten en in hoeverre deze verklaarbaar zijn in het licht van uw studie.

Mijn persoonlijke mening is dat het mysterie nooit meer zal worden opgehelderd, daar de mensen die het boek schreven, het bewaarden en het openbaar maakten, het geheim meenamen in hun graf.

Steeds tot uw dienst verblijvende met de meeste hoogachting, Wigholt Vleer.

20-6-1989

[aan N. Luitse, Den Haag; handgeschreven]

Geachte heer Luitse,

Na ons telefoongesprek vond ik de brief aan de heer Van der Meij, d.d. 16/9/78. Een doorslag gaat hierbij. M.i. valt er weinig meer op te helderen.

Het is mogelijk om een paranormaal onderzoek in te stellen omtrent boek en tekst. Misschien is er iets te zeggen van de auteur. De directeur van de Prov. Bibliotheek zal m.i. hier geen bezwaren tegen hebben.

Dit in verband met een merkwaardige ontdekking op Texel, waarbij de inhoud van het OLB betrokken wordt. Een paragnost zag ten z.o. van Den Burg een pre-historisch bouwwerk, waarvan de historici en archeologen niets wisten. Een nader onderzoek met o.a. de bekendste wichelroedeloper van Nederland, Bote Mikkers, had resultaat.

Bote vertelde mij dat het een heel vreemd rond bouwwerk was met vier uitbouwen in kruisvorm, wat doet denken aan het Keltische kruis. Het zou van -800 kunnen zijn. Nu wordt in bepaalde kringen gesuggereerd dat dit de Freyaburcht uit het OLB is!

Ik heb Bote toegezegd dat we een en ander nog eens zullen bestuderen. Het is mogelijk dat deze burcht in oude, verloren gegane boeken vermeld werd en dat deze bronnen gebruikt zijn bij het schrijven van het OLB!

Graag doorslag t.z.t. van U terug.

Met vriendelijke groeten, Wigholt Vleer